Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Internationaal gerechtshof

betekenis & definitie

(Cour internationale de justice; International Court of Justice), gevestigd in het Vredespaleis te ’s-Gravenhage, is de naam van het voornaamste rechterlijke orgaan van de Verenigde Naties, van welker Handvest het statuut van het Hof een integrerend deel uitmaakt (art. 92 van het Handvest). Het werd op 18 Apr. 1946 geïnstalleerd.

Het Hof is in de plaats gekomen van het na Wereldoorlog I op grond van het Volkenbondsverdrag gestichte en eveneens in het Vredespaleis gehuisveste Permanente Hof van Internationale Justitie, welks statuut vrijwel geheel voor het nieuwe gerechtshof is overgenomen.Het Internationale Gerechtshof heeft op voetspoor van zijn voorganger tot taak:

1. uitspraak te doen in alle geschillen, welke de partijen — dit kunnen volgens art. 34 van het statuut uitsluitend staten zijn — aan zijn oordeel onderwerpen, benevens over alle daarvoor met name in het Handvest van de Verenigde Naties of in van kracht zijnde verdragen en overeenkomsten aangewezen onderwerpen (art. 36, lid 1, van het statuut), en
2. niet-bindende adviezen (advisory opinions, avis consultatifs) te geven aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de Veiligheidsraad omtrent door die lichamen voorgelegde rechtsvragen, alsmede, mits met machtiging van de Algemene Vergadering, aan de andere organen van de Verenigde Naties en de gespecialiseerde organisaties met betrekking tot binnen het kader van hun werkzaamheden rijzende rechtsvragen (art. 96 van het Handvest). Vele staten hebben door het afleggen van een verklaring, voorzien in art. 36, lid 2, van het statuut van het Hof, de zgn. facultatieve clausule aanvaard, waardoor zij zich voor nader omschreven groepen van rechtsgeschillen bij voorbaat aan de rechtspraak van het Hof hebben onderworpen. Nederland deed dit op 5 Aug. 1946, echter onder voorwaarde van wederkerigheid en voor de tijd van tien jaar, aanvangende 6 Aug. 1946, en vervolgens tot wederopzeggens, met dien verstande, dat dit niet geldt voor die geschillen, ten aanzien waarvan partijen een andere wijze van vreedzame beslechting zouden zijn overeengekomen (K.B. van 14 Aug. 1946, Stbl. no G 211). Ook België heeft de facultatieve bepaling aanvaard. Behalve door deze verklaring hebben vele staten zich voorts bij collectieve en andere verdragen verbonden de beslissing van het Hof in te roepen bij geschillen over hun uitlegging en toepassing. Volgens de overgangsbepaling van art. 37 geldt dit ook voor die gevallen, waarin verdragen of overeenkomsten geschillen verwijzen naar een door de Volkenbond in te stellen gerechtshof of naar het Permanente Hof van Internationale Justitie.

Heeft een staat zich eenmaal in een bepaald geval aan de rechtspraak van het Hof onderworpen of is de facultatieve bepaling van toepassing, dan is hij verplicht zich overeenkomstig de uitspraak van het Hof te gedragen. Tegen een staat, die weigert dit te doen, zal de Veiligheidsraad dwangmaatregelen kunnen nemen. De in het gelijk gestelde partij zal aldus slechts na uitdrukkelijke machtiging van de Veiligheidsraad zelf de uitvoering van de uitspraak door oorlogsmaatregelen kunnen afdwingen. Inmiddels staat ook nu nog de uitvoering van de vonnissen van het Hof op betrekkelijk losse schroeven. Een internationale politiemacht, die met „de sterke arm” de nakoming kan afdwingen, is noch door de Volkenbond, noch door de Verenigde Naties ingesteld.

Volgens art. 2 van zijn statuut is het Hof een college van onafhankelijke rechters, die, ongeacht hun nationaliteit, gekozen worden uit hen, die een hoog zedelijk aanzien genieten en die voldoen aan de vereisten om in hun land de hoogste rechterlijke ambten te bekleden of wel rechtsgeleerden zijn van erkende bekwaamheid op het gebied van het internationale recht. Het Hof bestaat uit vijftien leden, van wie niet twee onderdanen van dezelfde staat mogen zijn (art. 3). Zij worden verkozen door de Algemene Vergadering der Verenigde Naties en door de Veiligheidsraad uit een lijst van personen, candidaat gesteld door de nationale groepen van het Permanente Hof van Arbitrage (art. 4).

De leden van het Hof worden voor negen jaar verkozen en zijn terstond herkiesbaar. De ambtstermijn echter van vijf bij de eerste verkiezing verkozen rechters, daartoe bij loting door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aangewezen, loopt na drie jaar af en van vijf andere rechters na zes jaar (art. 13). Aan de leden van het Hof is het uitoefenen van andere ambten of betrekkingen verboden (art. 16).

Zij kunnen niet van hun functie worden ontheven, dan wanneer zij, naar het eenstemmig oordeel van de overigen, hebben opgehouden aan de gestelde voorwaarden te voldoen (art. 18). De leden ontvangen een jaarlijkse, door de Algemene Vergadering der Verenigde Naties vastgestelde bezoldiging. Deze bezoldigingen, de bijzondere toelagen voor de president en de vice-president en de vergoedingen voor ad hoe aangewezen rechters, alsook de bezoldiging van de griffier van het Hof zijn geheel belastingvrij (art. 32). De leden van het Hof genieten voorts in de uitoefening van hun ambt de diplomatieke voorrechten en immuniteiten (art. 19).

Het Hof kiest voor de tijd van drie jaren zijn president en zijn vice-president; zij zijn herkiesbaar. Eveneens benoemt het Hof zijn griffier (art. 21). President en griffier moeten wonen ter plaatse, waar het Hof is gevestigd. Als zodanig is, evenals voor het Permanente Hof van Internationale Justitie, in art. 22 ’s-Gravenhage aangewezen.

Echter kan het Hof elders zitting houden, zo dikwijls het dit wenselijk acht.

De kosten van het Hof worden gedragen door de Verenigde Naties (art. 33). Een procedure voor het Hof brengt voor de partijen geen andere proceskosten mede dan de honorering van de eigen raadslieden. Dit maakt een proces voor het Hof veel minder kostbaar dan die voor een scheidsgerecht, dat partijen zelf geheel moeten bekostigen.

Omtrent het door het Hof toe te passen recht geeft art. 38 van het statuut enige regelen en voorts het algemene voorschrift, dat de beslissingen van het Hof in de aan zijn oordeel onderworpen geschillen in overeenstemming met het internationale recht dienen te zijn. Bedoelde regelen houden in, dat het Hof moet toepassen:

a. de internationale overeenkomsten, zowel van algemene als van bijzondere aard, welke regelen vaststellen, die uitdrukkelijk door de bij het geschil betrokken staten zijn erkend;
b. de internationale gewoonte als bewijs van een algemene als recht aanvaarde practijk;
c. de door de beschaafde volken erkende algemene rechtsbeginselen; d. de rechterlijke beslissingen en de leerstellingen van de meest bevoegde schrijvers als hulpmiddel ter bepaling van rechtsregelen. Verder wordt in het tweede lid van dit artikel aan het Hof de bevoegdheid gegeven om, met instemming van partijen, ex aequo et bono recht te spreken.

De zaken worden naar gelang van omstandigheden bij het Hof aanhangig gemaakt, hetzij in de vorm van een kennisgeving van het compromis, waarbij partijen overeenkomen haar geschil aan het Hof voor te leggen, hetzij in de vorm van een tot de griffier gericht request. In beide gevallen moeten het onderwerp van het geschil en de er bij betrokken partijen worden aangegeven (art. 40).

De partijen worden door „agenten” vertegenwoordigd. Zij kunnen zich door raadslieden of advocaten doen bijstaan (art. 42). De procedure bestaat uit twee gedeelten: de schriftelijke (het overleggen, door tussenkomst van de griffier, aan het Hof en aan de tegenpartij van memoriën, contra-memoriën, replieken en bewijsstukken) en de mondelinge (het horen door het Hof van getuigen, deskundigen, agenten, raadslieden en advocaten) (art. 43). De zitting is openbaar, tenzij het Hof anders beslist of beide partijen verzoeken, dat publiek niet zal worden toegelaten (art. 46). De officiële talen van het Hof zijn Frans en Engels. Wanneer de debatten zijn gesloten, trekt het Hof zich in raadkamer terug; de beraadslagingen aldaar zijn geheim (art. 54).

De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige rechters; wanneer de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag (art. 55). Het vonnis is met redenen omkleed en vermeldt de namen van de rechters, die er aan hebben deelgenomen (art. 56). Indien het in zijn geheel of gedeeltelijk niet de eenstemmige mening van de rechters weergeeft, heeft iedere rechter het recht er een uiteenzetting van zijn individuele mening aan toe te voegen (art. 57). Van dit recht hebben de leden van het Permanente Hof van Internationale Justitie herhaaldelijk gebruik gemaakt, o.a. in de Oost-Groenlandzaak (5 Apr. 1933) en in het advies betreffende de Duits-Oostenrijkse tolunie (5 Sept. 1931). Ook in de practijk van het Internationaal Gerechtshof vindt dit recht veelvuldig toepassing; bij al de tot dusverre gegeven uitspraken en uitgebrachte adviezen zijn zodanige minderheidsnota’s gevoegd. De vonnissen worden in het openbaar uitgesproken (art. 58).

Zij zijn beslissend en niet vatbaar voor hoger beroep; in geval van meningsverschil over de betekenis en de draagwijdte van het vonnis is het Hof bevoegd, op verzoek van elk der partijen, uitlegging er van te geven (art. 60). Herziening kan slechts aan het Hof worden gevraagd op grond van de ontdekking van een feit, dat een beslissende invloed had kunnen uitoefenen en dat vóór de uitspraak onbekend was aan het Hof en aan de partij, die de herziening vraagt, zonder dat men deze partij van de onbekendheid een verwijt kan maken (art. 61). Wanneer in een geschil een rechtsbelang van een andere staat is betrokken, kan het Hof deze staat op zijn verzoek toestaan tussenbeide te komen (art. 62).

Op het tijdstip van het afsluiten van dit artikel (Dec. 1950) heeft het Internationaal Gerechtshof vijf uitspraken gedaan. Drie ervan (25 Mrt 1948, 9 Apr. en 15 Dec. 1949) betroffen het tussen Groot-Brittannië en Albanië gerezen geschil wegens het leggen van mijnen in de zeeëngte van Korfoe, ten gevolge waarvan twee Engelse torpedobootjagers op 22 Oct. 1946 zo zware schade opliepen, dat een van hen zelfs geheel verloren ging en 44 leden van de bemanningen werden gedood en 24 gewond. De twee andere uitspraken zijn op 20 en 27 Nov. 1950 gewezen in het geschil tussen Colombia en Peru wegens het door de Colombiaanse ambassadeur te Lima verleende asyl aan Haya de la Torre, die door de Peruaanse regering als leider van een revolutionnaire partij verantwoordelijk werd geacht voor een op 3 Oct. 1948 in Peru uitgebroken militaire révolte. Het vonnis van 27 Nov. strekte tot uitlegging van dat van 20 Nov., dat de beslissing in de hoofdzaak inhield. Voorts heeft het Hof op verzoek van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties zes adviezen uitgebracht, nl. inzake de voorwaarden voor de toelating van een staat als lid dier organisatie (28 Mei 1948), betreffende herstel van schade, geleden in dienst van de Verenigde Naties (11 Apr. 1949), inzake de bevoegdheid van de Algemene Vergadering tot toelating van een nieuw lid, wanneer het verzoek daartoe door de Veiligheidsraad is afgewezen (3 Mrt 1950), betreffende de uitlegging van de in de na Wereldoorlog II met Bulgarije, Hongarije en Roemenië gesloten vredesverdragen opgenomen bepalingen nopens de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (30 Mrt en 18 Juli 1950) en betreffende het internationaal statuut van Z.W.-Afrika (11 Juli 1950).

Evenals vroeger het Permanente Hof van Internationale Justitie publiceert het Internationaal Gerechtshof zelf zijn vonnissen, adviezen, ordonnanties, jaarverslagen en verdere bescheiden, op de rechtsmacht van het Hof en de er door behandelde zaken betrekking hebbende.

MR L. V. LEDEBOER

Lit.: J. Dólleman, Preliminaire excepties voor het Internationaal Gerechtshof, diss. Leiden (1949); z verder: Hof van Internationale Justitie, Permanent.

< >