is de levenshouding in theorie of practijk, die het ware wezen van de mens ziet als isoleerbaar uit de gemeenschap en alle nadruk legt op dit afzonderlijke bestaan, zulks in tegenstelling met het collectivisme in zijn ruimste betekenis. Hoewel het individualisme als begrip van moderne oorsprong is, behoort het als levenshouding tot het erfgoed van de Westerse beschaving.
Het vormde een van de bestanddelen van de Griekse cultuur. Bij de sophisten werd het tot een zuiver subjectivisme; zo verklaarde Protagoras de mens tot maat van alle dingen. Bij Socrates uitte het zich in objectivistische en ethische zin. Het Christendom predikte zowel de onvergankelijke waarde van de individuele menselijke ziel als de in het kindschap Gods verankerde en door het gebod der naastenliefde geëiste gemeenschap aller gelovigen. Met de Renaissance begon voor Europa een periode van toenemend individualisme, dat zijn hoogtepunt bereikte in de 19de eeuw. Het is te herkennen als een wezenlijke en stuwende factor in Humanisme, Reformatie, Verlichting, in het wijsgerig idealisme en het politieke en economische liberalisme. In extreme vormen verscheen het o.a. bij Max Stirner, Nietzsche en in het algemeen, op politiek gebied, bij het anarchisme.Men onderscheidt verschillende vormen van individualisme; o.a. het ethische individualisme, dat de mens als doel in zich zelf ziet; het politiek individualisme, hetwelk staat en maatschappij slechts als hulpmiddelen ter verwezenlijking van de doeleinden van de individuele mens beschouwt en het historisch individualisme, dat de grote historische figuren als drijfveren van het historisch gebeuren begrijpt (Carlyle).
Ook in de kunst heeft het individualisme langere tijd overheerst, zo in de beweging der Tachtigers en in de 19de eeuwse bouwkunst.
Lit.: M.Stirner, Der Einzige und sein Eigentum (1845,21892); Th. Carlyle, On heroes, hero-worship and the heroic in history (1846); J. Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien (1860) ; W. Dilthey, Weltanschauung u. Analyse des Menschen seit Renaissance u. Reformation (1913); Th.
Litt, Individuum u. Gemeinschaft (1919, 3 1926); C. van Bruggen, Prometheus. Bijdrage tot het begrip der ontwikkeling van het individualisme in de literatuur (1919, 21946); H. Hoffmann, Relig. Individualismus u. relig. Gemeinschaft im Christentum (1928); J.
Dewey, Individualism Old and New (New York 1930) ; G. van der Leeuw, Gemeenschap, Gezag, Geloof (1937); Gemeenschap. Tweede interfacult. Leergang Univ. Groningen 1937-1938; Authority and the Individual. Harvard Tercentenary Publication (1937); R. Koebner, Zur Geschichte des Begriffs ,,Individualismus”, in: Hist. Zeitschr., dl 149 (1934), blz. 253-294.