komt van Grieks voor baarmoeder. Aanvankelijk meende men nl. dat alleen de vrouw aan hysterie kon lijden.
Het Griekse woord, dat met „baarmoederzucht” is te vertalen geeft dit reeds aan. Tal van stoornissen op sexueel gebied, vooral echter een ongebreideld sexueel begeren, werden voorheen als „hysterisch” beschouwd. Dit woord wordt ook thans nog wel door niet-medici in die zin gebruikt. In later jaren werden onder de term „hysterie” tal van ziektevormen beschreven, die door suggestie konden worden opgewekt of tot verdwijnen konden worden gebracht. Het was vooral Charcot, die deze psychische wijze van ontstaan van de hysterische verschijnselen uitvoerig heeft bestudeerd, doch die ten slotte toch tot de conclusie kwam, dat de belangrijkste ontstaansvoorwaarde in een ziekelijke erfelijkheid was gelegen. Psychotraumata spelen volgens hem wel een rol, doch deze werken als „agents provocateurs” vooral wanneer het psychotrauma iemand treft, die in een hypnoïde toestand verkeert.
Een relatie tussen hysterische en hypnotische verschijnselen werd gezien. Door Jozef Breuer en Freud werd de psychogenese van de hysterie met kracht verdedigd. Thans wordt in de psychiatrie de term „hysterie” voor drieërlei psychopathologische toestanden gebruikt: 1. voor de hysterische psychose;
2. voor de hysterische neurose en
3. voor het hysterisch karakter.
Of hysterische neuroses voorkomen zonder het hysterische karakter is een open vraag. In ieder geval komen hysterische neuroses zelden voor.
De leer van het hysterisch karakter is zeer verrijkt door Karl Jaspers en vooral door Ludwig Klages. Jaspers heeft het eerst gewezen op de onechtheid in het hysterische karakter; Klages heeft deze onechtheid nader verklaard.
Op grond van deze opvattingen komt men tot de volgende conceptie van de hysterie. Er zijn stoornissen in het organisme, bijv. gebrekkige ontwikkeling van het instinctieve leven, die nu eens het meest waarschijnlijk op kiembeschadiging of erfelijkheid berust, dan weer het meest op instinctverdringing, voorts een gestoorde ontwikkelingsgang; de verschillende treden der libidoontwikkeling worden niet normaal doorlopen, er is een fixatie door psychotrauma of door stoornis in de aanleg in de Oedipus-phase, die niet spontaan overwonnen wordt. Voorts vinden wij een praedispositie tot functionele stoornissen, die conversie verschijnselen mogelijk maakt. Ten slotte vinden wij als belangrijkste een stoornis in het uitdrukkingsvermogen, berustend op de bovengenoemde gebrekkige instinctiviteit, op psychogene inhibities of op stoornissen in die centrale systemen, welke de normale uitdrukking mogelijk maken. Op deze organische basis berust het geheel der psychopathologische verschijnselen. Het gebrekkige instinctieve leven is voorwaarde voor: gebrek aan bindingen, de innerlijke onzekerheid, de onstandvastigheid.
Als secundaire psychopathologische verschijnselen vinden wij compensaties in de wilssfeer. Voorts een onzekere, disharmonische emotionaliteit, de zeer wisselende suggestibiliteit (de hystericus is lang niet zo suggestiebel als men wel denkt), de klachten over gebrek aan spontaneïteit en originaliteit. Voor de volgende verschijnselen is de gefixeerde libido de pathogenetische voorwaarde: infantiele betrekkingen tot de personen uit de ouderlijke omgeving, de fantasieën, de gebondenheid aan het infantiele levensbeeld, de angst, die op onvoldoende verwerking van Oedipus- en castratiecomplex berust, het dóórschemeren van onverwerkte partiële driften uit vroegere phases der libido-ontwikkeling. In een nog niet te omschrijven stoornis in het zenuwstelsel ligt de voorwaarde der conversie, die zich dikwijls als symbolische uitdrukkingsvorm van verwrongen innerlijk leven openbaart. Op de basis van het gestoorde uitdrukkingsvermogen en door de toch bestaande behoefte aan uitdrukking-geven ontstaat de hysterische onechtheid. De uitdrukking is niet alleen inadaequaat, er is ook een stoornis in de gehele scala der uitdrukkingsmogelijkheden.
Dit verstoort mede het beleven der eigen innerlijkheid. De beleving van de omringende wereld en die der medemensen, die door de persistentie van de infantiliteit reeds gestoord is, wordt daardoor nog meer vertroebeld. Het in contact treden is daardoor belemmerd.
Zonder de specifiek menselijke drang naar
communicatie was de hysterie niet mogelijk. De drang tot existentiële communicatie stoot op de barrière der functioneel-organische afwijkingen, op de fixering in het Oedipus-stadium. Dit leidt tot talloze vormen van pseudo-communicatie. De anthropologisch te begrijpen drang van de mens iets voor te stellen, maakt mogelijk, dat in een willekeurig versterkte drang iets voor te stellen compensatie voor de gebrekkige spontane uitdrukking gezocht wordt. Achter dit alles zien wij de worsteling van de menselijke aard die tracht los te komen van de instinct-basis om in vormen te leven, die niet meer tot het instinctieve leven behoren, waarmede de mogelijkheid van volkomen onwillekeurige, volkomen „echte” uitdrukking is afgesloten. Hysterie is een uitsluitend menselijke ziekte.
PROF. DR H. C. RÜMKE
Lit.: J. Breuer en S. Freud, Studiën über Hysterie (1895); S. Freud, Bruchstück einer Hysterieanalyse, in: Ges. Werke, V (1904/’05); E. A.
D. E. Carp, De Neurosen (3de dr. 1948); L. Klages, Vom Charakter d. H. in: Grundlagen der Charakterkunde (1924); H. G. Rümke, Alg. psychologische en psychoanalytische opvattingen over H., in diens Studies en voordrachten over psychiatrie (2de dr., 1948).