Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Hypophyse

betekenis & definitie

of hersenaanhangsel is een klein week orgaan, dat gelegen is in een uitholling van de schedelbasisbeenderen (sella turcica of Turks zadel). Zij ontwikkelt zich uit twee embryologisch verschillende delen.

De achterkwab (pars neuralis) is een deel van de hersenen en bestaat uit zenuwcellen. Hierin lopen talrijke zenuwvezels, die uit bepaalde delen van de hersenen (o.a. tuber cinereum) stammen. De voorkwab wordt in een zeer vroeg stadium van het embryo gevormd uit een holte, waaruit later mond- en neusholte ontstaan. De voorkwab is rijk aan bloedvaten, waartussen men hoopjes epitheelcellen aantreft, die een verschillende affiniteit voor kleurstoffen hebben. Het merendeel der cellen kleurt zich met zure kleurstoffen (eosinophiele cellen). Verder is er een aantal met basische kleurstoffen te kleuren (basophiele cellen) en een aantal slecht kleurbare cellen (chromophobe cellen). Tussen de voor- en achterkwab ligt de tussenkwab (pars intermedia), die bij de mens zeer geringe afmetingen heeft: bij koudbloedige dieren is zij sterk ontwikkeld. Wat microscopische structuur betreft behoort zij eerder tot de achterkwab dan tot de voorkwab. De hypophyse is door een steel met de hersenen verbonden; in deze steel verlopen de zenuwbundels, die de achterkwab met kernen uit de middenhersenen verbinden.Reeds in de Oudheid was de hypophyse bekend en werd er een slijmafscheiding aan toegeschreven, een functie, waarop de nu nog gebruikelijke naam glandula pituitaria (slijmvormende klier) wijst. Pas na 1900 kwam men tot de ontdekking dat zij van functioneel belang was. Nu is gebleken, dat zij voor het in stand houden van vele lichaamsfuncties noodzakelijk is. De voor- en achterkwab gedragen zich als twee afzonderlijke, zelfstandige klieren.

De achterkwab produceert het pituitrine, dat uit twee fracties bestaat: het vasopressine met een vernauwende werking op de bloedvaten (met als gevolg bloeddrukverhoging) en het oxytocine, dat de baarmoeder tot samentrekking brengt. Het wekt de weeën echter pas op, wanneer de tijd voor de normale baring is gekomen. Gedurende de zwangerschap is de baarmoeder ongevoelig voor pituitrine door de grote hoeveelheden progesteron in het lichaam. Tegen de tijd van de baring daalt het progesterongehalte van het bloed, zodat nu het weeënmiddel wel effect heeft. Het is gelukt de twee fracties van elkaar te scheiden, zodat nu het oxytocine (onder verschillende namen in de handel) zuiver toegediend kan worden, hetgeen onder verschillende omstandigheden zeer gewenst is. Verder heeft het pituitrine een antidiuretische werking, d.w.z. het is in staat het volume van de urine te verminderen en de concentratie te verhogen.

Het is nog de vraag of we hier met een derde fractie te maken hebben, of dat de bloeddrukverhogende stof dezelfde is, die antidiuretisch werkt. Bij een tekort aan pituitrine ontstaat een ziektebeeld, diabetes insipidus, waarbij grote hoeveelheden urine (tot 30 l) worden uitgescheiden. Bij het ontstaan van deze ziekte spelen beschadigingen in de hersenen, in het bijzonder de hypothalamus, een grote rol.

De verrichtingen van de voorkwab zijn alleen in hoofdzaken bekend. De eosinophiele cellen scheiden het groeihormoon af, dat in zuivere vorm bereid kan worden. De werking van dit hormoon in het algemeen is weefselvermeerdering. Zowel de lengte als de omvangstoeneming van de botten wordt door het groeihormoon bevorderd en door een tekort er aan geremd, terwijl ook de grootte der weke delen er door wordt beïnvloed. Vooral werkt het op het kraakbeen, waarom het ook wel chondrotroop hormoon wordt genoemd. Een overmatige resp. een te geringe productie in de jeugd (vóór het sluiten van de groeischijven in de botten) leidt tot reuzengroei resp. geproportionneerde dwerggroei . Een gezwel (adenoom) van de eosinophiele celgroep op latere leeftijd veroorzaakt akromegalie. Hierbij nemen niet alleen de skeletuiteinden, o.a. handen, voeten en kin, in grootte toe, maar ook verschillende organen, o.a. de ingewanden en de tong.

Het thyreotroop hormoon prikkelt de schildklierfunctie ; de invloed er van op de ziekte van Basedow is nog niet voldoende bekend. In enkele gevallen is aangetoond, dat overmaat aan thyreotroop hormoon de oorzaak is van deze aandoening. Het thyreotrope hormoon heeft grote invloed op het ontstaan van de exophthalmus en van de schildkliervergroting.

Zeer belangrijk is de werking van de hypophyse-voorkwab op de ontwikkeling van de geslachtsorganen. Verwijdering van de hypophyse heeft een aanmerkelijke vertraging van de groei der geslachtsorganen tot gevolg. Men kent twee gonadotrope hormonen: het luteiniserend hormoon (L.H.) en het follikel stimulerend hormoon (F.S.H.). De namen zijn gebaseerd op de verouderde opvatting, dat de laatstgenoemde stof in de eierstokken de rijping van follikels, met de daarin aanwezige eicellen bevordert en dat het L.H. de gerijpte follikels doet overgaan in gele lichaampjes (corpora lutea). Nieuwere onderzoekingen hebben echter geleerd, dat het cyclische proces in de eierstokken veel ingewikkelder is (z maandstonden). Het L.H. zet bij mannen de productie van testishormoon (testosteron) aan, terwijl het F.S.H. de zaadvorming beïnvloedt.

De hypophyse is voor haar functie anderzijds weer afhankelijk van de geslachtsklieren. Na castratie vergroot de hypophyse haar productie aan gonadotrope hormonen, zodat aangenomen mag worden dat de geslachtshormonen normaal de voorkwab remmen. Tijdens de zwangerschap worden ook veel meer gonadotrope hormonen gevormd. Hoewel de hypophyse microscopisch een bijzondere activiteit vertoont, acht men de placenta de voornaamste productieplaats van deze gonadotrope hormonen; uit de moederkoek is dit hormoon in grote hoeveelheid te extraheren en bij tumoren van de placenta wordt de productie er van nog vergroot. Of het placentaire gonadotrope hormoon geheel identiek is met het hypophysaire heeft men nog niet uitgemaakt. De diagnose van de zwangerschap met behulp van de reactie van Aschheim-Zondek berust op de uitscheiding van placentair gonadotroop hormoon (gonadotrophine) in de urine.

Na de baring neemt de hypophyse zijn oorspronkelijke afmetingen weer aan. De enige hypophyse-aandoening die een overproductie van geslachtshormonen veroorzaakt, is het adenoom van de basophiele cellen (syndroom van Cushing).

Het corticotroop hormoon bevordert de normale bijnierfunctie. De laatste tijd worden veel proeven genomen met dit hormoon (A.C.T.H., d.i. Adreno-CorticoTroop Hormoon), o.a. bij de behandeling van chronisch gewrichtsrheuma. De duurzame waarde van dit geneesmiddel staat echter nog niet vast.

De melkafscheiding na de baring wordt aangezet door het prolactine: het zuigen van het kind aan de tepel is een prikkel voor het zenuwstelsel, die wordt overgebracht op de hypophyse, waarop deze haar prolactine uitstort. Naast deze hormonen zou de voorkwab nog tal van stoffen bereiden, die een prikkelende werking op andere klieren met inwendige afscheiding uitoefenen. Ook bij suikerziekte speelt de hypophyse een rol. Na verwijdering van de alvleesklier ontwikkelt zich suikerziekte. Neemt men tevens de hypophyse weg, dan vermindert de ernst van de ziekte aanzienlijk. Spuit men een, van alvleesklier en hypophyse beroofd dier een hypophyse-extract in, dan verergert de suikerziekte weer.

De werkzame stof kreeg de naam van diabetogeen hormoon. Hoe het diabetogene effect tot stand komt is nog niet nauwkeurig bekend. Wanneer de gehele voorkwab te gronde gaat, ontstaan ernstige stoornissen in de stofwisseling: ziekte van Simmonds of hypophysaire cachexie. Hierbij is ook de werking van schildklier en bijnieren onvoldoende. Het is een zeldzaam ziektebeeld, dat nogal eens wordt verward met de anorexia nervosa. Men spreekt van het syndroom van Sheehan als de hypophysevoorkwab te gronde gaat bij een moeilijke bevalling, die gepaard gaat met sterk bloedverlies en shock. Dan keert de menstruatie niet terug en worden de verschijnselen van tekort aan hypophysevoorkwab-, schildklier- en bijnierschorshormonen geleidelijk steeds duidelijker. Dit kan vele jaren duren; sterke vermagering komt er niet bij of pas zeer laat.

Uit de middenkwab is het melanophorenhormoon af te zonderen. Deze stof heeft het vermogen de kleurstofdragende huidcellen van amphibieën te prikkelen, waardoor de kleurstofkorrels een groter oppervlak gaan innemen. Hierdoor is de kikker in staat de kleur van zijn huid aan te passen aan die van de omgeving. Men moet zich dit mechanisme als volgt voorstellen: als de kikker met zijn gezichtszintuig een vermindering van belichting waarneemt, wordt deze zintuigprikkel door de hersenen overgebracht op de hypophyse en geeft daar aanleiding tot het uitstorten van het melanophorenhormoon met het bovengenoemd gevolg (z plaat klieren).

A. WESSELIUS—DE CASPARIS.

< >