Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Hulpwerkwoord

betekenis & definitie

heet in de spraakkunst een werkwoord dat niet alleen, maar in combinatie met een deelwoord of een infinitief het werkwoordelijke deel van een gezegde vormt. Het Nederlands kent geen werkwoorden die uitsluitend hulpwerkwoord zijn; dit is dus één van de functies van deze werkwoorden; ze kunnen ook als zelfstandig werkwoord en sommige ook als koppelwerkwoord dienst doen.

Vgl.: Dat boek is pas verschenen (hulpwerkw.); De hond is in de tuin (zelfst. werkw.); Mijn broer is advocaat (koppelwerkw.). In hun functie van hulpwerkwoord hebben zulke werkwoorden een enigszins andere betekenis dan als zelfstandig werkwoord. Op grond van hun betekenis verdeelt men ze gewoonlijk in drie soorten:1. Hulpwerkwoorden van tijd, nl. hebben, zijn en zullen, die de voltooide en toekomende tijden helpen vormen (ik heb gewandeld; hij is gekomen; zij zal mij helpen).
2. Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm, nl. worden en zijn, die in lijdende zinnen voorkomen (de prins wordt (is) verwelkomd).
3. Hulpwerkwoorden van modaliteit of wijze, nl. kunnen, mogen, laten, moeten, zullen, willen, schijnen, die de verhouding van de inhoud van de zin tot de werkelijkheid aangeven, d.w.z. die de inhoud als al of niet mogelijk, waarschijnlijk of wenselijk, als meer of minder stellig voorstellen (Het mag handig zijn, eerlijk vind ik het niet; Het wil wel eens lukken; In Napels moet het erg mooi zijn; Hij schijnt dat niet geweten te hebben).

Behalve de onder 3. genoemde werkwoorden zijn er nog een aantal die met een infinitief of met te + inf. gebruikt worden. Sommige daarvan hebben, evenals de hierboven genoemde, soms een groot deel van hun etymologische betekenis verloren en drukken dan meer een bepaald aspect van de door de infinitief genoemde werking uit. Vgl.: We gaan naar huis met Kom jongens, we gaan bridgen.

G. S. Overdiep noemt daarom in zijn Stilistische Grammatica in het tweede voorbeeld gaan een hulpwerkwoord, dat het begin en het toekomstige van de handeling uitdrukt. Evenzo beschouwt hij blijven soms als hulpwerkwoord van het momentane en duratieve aspect, terwijl hij liggen, zitten, staan en lopen (+ te + infinitief) soms als hulpwerkwoorden van het duratieve aspect beschouwt [Wat lig je nu weer te zaniken) en toen hulpwerkwoord van de causatief noemt [Dat gebaar deed me aan mijn vader denken).

DR B. VAN DEN BERG.

< >