Ned.Indisch bewindsman (Semarang 30 Mei 1894), onderwijzerszoon, studeerde chemie te Amsterdam en Delft en Indisch recht te Leiden. Met andere Leidse studerenden, richtte hij de „Vereniging van studerenden met interesse voor Ned.-Indië” op, een progressieve organisatie.
Na in 1918 eindexamen te hebben afgelegd voor de Ned.-Ind. Administratieve Dienst, werd hij als controleur te Semarang geplaatst ter regeling van de voedseldistributie.Van 1921-1925 was Van Mook raadsman van de Sultan van Djokjakarta voor agrarische aangelegenheden. Met verlof in Nederland voltooide hij zijn studie (1925-’28); na terugkeer werd hij Ass. Res. te Batavia, vervolgens referendaris op het Bureau voor Bestuurshervorming en in 1931 benoemd tot Volksraadslid. Behalve door zijn bestuurstalenten trok hij de aandacht door zijn publicaties in De Stuw en het maandblad Kolon. Studiën. Met de andere redactieleden van De Stuw, prof. dr J. H.
A. Logemann, prof. mr B. ter Haar en mr J. A. Jonkman, allen leerlingen van de „Leidse School”, stond Van Mook een progressieve Indische politiek voor. In 1934 volgde zijn benoeming tot hoofd van het Bureau voor Econ. Zaken te Batavia.
Inmiddels waren, op verzoek van Japan, economische onderhandelingen geopend, die na veel strubbelingen voorlopig eindigden met de Hart-Ishizawa overeenkomst aangevuld door de Van Mook-Kotani overeenkomst (1938). Ook als directeur van het Dept. van Econ. Zaken kwam hij op voor het belang van Indië. Zijn kennis van het land was spreekwoordelijk; zijn doorzettingsvermogen en bestuurstalenten kwamen in oorlogstijd, toen de verbinding met het moederland verbroken was, Indië ten goede. In 1940 verleende de Rechtshogeschool te Batavia hem het doctoraat h.c.
Nieuwe, moeizaam gevoerde onderhandelingen (12 Sept. 1940 - 17 Juni 1941), waarin Japan uitsluitend economische voordelen voor zich trachtte te verkrijgen („Grootaziatische Welvaartssfeer”), leden door Van Mook’s diplomatiek talent schipbreuk. Als minister van Koloniën (20 Nov. 1941) bleef hij voorlopig in Indië; Gerbrandy nam het ambt a.i. waar. Begin Dec. werd Van Mook, op Tjarda’s verzoek, de G. G. als Lt.-G.G. ter zijde gesteld. Via de Pacific vloog hij 5 Jan. 1942 naar de V.S. ten einde aan te dringen op spoedige levering van de door Indië gekochte en betaalde vliegtuigen en te wijzen op de noodzaak van een doortastend militair beleid en een gezamenlijk optreden van de A.B.C.D.-staten. Na de capitulatie van Bandoeng (6 Mrt. 1942) volgde hij, in opdracht van de G.G., de eind Febr. 1942 naar Australië gezonden groep deskundigen, die de Ned.
Regering behulpzaam moesten zijn bij de behartiging van de belangen van het door Japan bezette overzeese gebiedsdeel. Na zijn ontslag als Lt.-G.G. (25 Mei 1942) trad Van Mook als minister van Koloniën in het Londense Kabinet. Inmiddels was onder de drang der omstandigheden het standpunt der Nederlandse Regering te Londen ten opzichte van het Indisch zelfstandigheidsstreven gewijzigd. Dit kwam duidelijk naar voren in de Koninklijke radio-rede van 6 Dec. 1942. Van Mook nam echter in besprekingen in Amerika een verdergaand standpunt in. Toen de bevrijding van Indië in het verschiet lag, werd Van Mook opnieuw als Lt.-G.G. aangewezen (14 Sept. 1944); tot het optreden van het 2de Kabinet Gerbrandy bleef hij nog minister van Koloniën.
Oct. 1945 zette Van Mook te Tandjong Priok voet aan wal. Inmiddels was door de Britse Lt.generaal Christison de regering-Soekarno de facto erkend; op zijn uitnodiging zocht Van Mook met Soekarno contact. Op aandrang van de Ned. Volksvertegenwoordiging desavoueerde de Ned. Regering dit. Toch volgden verdere besprekingen.
In de conferenties te Malino, Pangkal Pinang en Den Pasar legde Van Mook de grondslag voor de vorming van deelstaten in het niet-republikeinse gebied. Juli 1947 werd Van Mook gemachtigd tot een politiële actie, die tegen zijn uitdrukkelijk advies in, na tussenkomst van de P.v.d.A. en de Veiligheidsraad, werd beëindigd nog vóór Djokjakarta bereikt was. Het feit dat hij bij de besprekingen te Bandoeng en in Den Haag over de vorming van een federatieve regering op de tweede plaats gedrongen werd, gaf Van Mook aanleiding zijn ontslag te verzoeken. Het werd hem 25 Oct. 1948 verleend (met ingang van 1 Nov.). Na zijn ontslag verbleef hij enige tijd in Nederland om dan in Californië een leerstoel te aanvaarden. In 1951 bekleedde Van Mook bij de Verenigde Naties de functie van directeur voor de onontwikkelde gebieden.
J. G. F. POLMAN
Bibl.: Ned.-Indië onder de Jap. bezetting (Londen 1944); Ned.-Indië en Japan (Londen 1945); Indon., Ned. en de wereld (A’dam 1949); The Stakes of Democracy in South East Asia (London 1950).
Lit.: D. Wehl, The Birth of Indonesia (London 1948); Ch. Wolf, Jr, The Indonesian Story (N. Y. 1948); P. S. Gerbrandy, Indonesia (London 1950).