(Opiliones) vormen een orde van de klasse der Spinachtigen (Arachnoidea). De voornaamste systematische kenmerken zijn het breed met het kopborststuk vergroeide achterlijf, het eerste paar ledematen (de cheliceren) die eindigen in een schaar en het ontbreken van spinklieren. Het tweede paar ledematen, de pedipalpen, lijkt op de poten, maar is korter.
De meeste soorten zijn ook voor de leek dadelijk herkenbaar aan de vier paar buitengewoon lange poten waarvan het tweede paar, dat aanmerkelijk langer is dan de andere, naar voren gericht min of meer de tastfunctie van de antennes bij andere gelede dieren schijnt te vervullen.De ademhaling geschiedt door tracheeën (z spinachtigen), die door een paar stigmata met de buitenlucht in verbinding staan. Van de zintuigen mogen naast de talrijke in cheliceren, pedipalpen en poten gelegen tastorgaantjes nog genoemd worden de twee grote ogen, die vooraan het kopborststuk op een verhevenheid zijn gelegen. De voortplanting geschiedt door eieren, die door het wijfje met haar zeer lange legbuis in een holte in de grond worden verborgen. De hooiwagens zijn over het algemeen vochten schaduwlievende dieren die zich bij voorkeur ophouden op de aarde, in hoeken van muren, tussen dode bladeren enz. Het zijn grotendeels alleseters, die vooral van dode organische stoffen leven, maar sommige zijn bepaald rovers. In Nederland komt een twintigtal soorten voor, behorend tot de geslachten Phalangium, Opilio, Liobimum, Mitopus.
DR G. BARENDRECHT
Lit.: A. Kästner, Opiliones, Biol. d. Tieren Deutschlands, Lief. 18, T. 19 (Berlin 1926).