is het verschijnsel, dat vele gelen (z colloïden) en macromoleculaire stoffen, in een geschikte vloeistof gebracht, daarin opzwellen met behoud van de vorm. Soms gaat zwelling over in het volledig oplossen van het gel, maar vaak ook blijft de zwelling beperkt.
Dit gedrag wijkt in beide gevallen dus geheel af van het echte oplossen van een kristallijnen stof en het komt voor de beperkte zwelling in feite overeen met de beperkte wederzijdse oplosbaarheid van twee niet mengbare vloeistoffen (z oplossing).De onbeperkte zwelling correspondeert met het gedrag van dit laatste systeem bij temperaturen boven het kritisch mengpunt, en inderdaad gaat de beperkte zwelling bij hogere temperatuur vaak over in onbeperkte zwelling. De zwelling hangt samen met de cohaesie-energieën van vloeistof (zwelmiddel) en van hoogmoleculaire stof; slechts wanneer deze niet te zeer verschillen, treedt zwelling op. Wanneer de zwelling bij constant volume van de hoogmoleculaire stof plaats vindt, ontstaat de zwellingsdruk; omgekeerd kan door uitwendige druk de vloeistof uit het gel worden uitgeperst. Zwelling is practisch een zeer belangrijk verschijnsel; de aantasting van rubber, in tegenstelling tot sommige soorten kunstrubber, door benzine en olie berust op zwelling.
Door de vorming van dwarskoppelingen tussen de macromoleculen (z macromoleculaire stoffen) wordt de zwelling verminderd. Ook in de physiologie speelt zwelling een belangrijke rol, o.a. waarschijnlijk bij de spiercontractie (z spieren) en bijv. bij de vorming van bulten na een insectenbeet.
PROF. DR J. A. A. KETELAAR.