(Yedo, Tokio 1797 - 12 Oct. 1858) is de tot de Oetagawa-groep behorende laatste grote meester van de Japanse kleurendrukkunst. Zijn eigenlijke naam was Andô Tokoetarô, doch de schilder Oetagawa Tojohiro, wiens leerling hij was, verleende hem reeds op 15-jarige leeftijd het recht de naam van het atelier aan te nemen, zodat hij zich in het vervolg Oetagawa Hirosjige noemt.
Enige van zijn vroege werken zijn als zodanig gesigneerd.Ook gebruikte hij als bijnaam in zijn signatuur de ateliernaam Itchiryûsai. De tweede lettergreep van de naam Itchiryûsai schreef Hirosjige met een karakter, dat „Zelfstandig” betekent, en dit wijst er op dat de kunstenaar na de dood van zijn meester een nieuw tijdperk van zelfstandigheid intreedt en een zelfstandige stijl bereikt.
Zijn houtsneden onderscheiden zich van de rest der Japanse grafische kunst door het verlies der lijnstructuur, zodat zij meer schilderachtig dan calligrafisch aandoen, alsmede door een zeer eigen kleurengamma, dat soms hard aandoet. Nadat op het einde van de 19de eeuw de Japanse kunst door Franse schilders en kunstcritici in Parijs was geintroduceerd, vonden Hirosjige’s prenten in groten getale hun weg naar Europa en Amerika. Hoewel de artistieke beginselen van Hirosjige stellig hun invloed op verschillende Europese schilders hebben uitgeoefend (bijv. Rivière) werden deze beginselen tegelijkertijd in Europa zelfstandig geïnterpreteerd (Whistler). Ook Van Gogh heeft een diepe studie van Hirosjige’s werk gemaakt.
Verschillende series van de „Drie en vijftig stations van de Tôkaidô”, tekeningen van verschillende gezichten in de provincies, in Tôkyô, Kyôto en op de Foedji, van bloemen, vogels en vissen, van het beroemde sneeuwgebergte langs de Kisoweg en de Maalstroom van Awa, vormen begerenswaardige objecten voor verzamelaars. Ook in Nederland bevinden zich belangrijke collecties, o.a. in het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden.
Na zijn dood werd zijn werk overgenomen door zijn geadopteerde schoonzoon, die als Hirosjige II bekend staat.
Lit.: Y. Noguchi, H. (Eng., Tokyo 1921, Franse vert. Paris 1921); Edward F. Strange, The Colourprints of Hiroshige (London 1925); Y. Noguchi, Hiroshige and Jap. landscapes (Tokyo 1934); L. Binyon, Catalogue of Japan, and Chin.
Woodcuts in the British Museum (1916); F. Strange, Japanese Colourprints (London 1918).