(1, R.K. Kerk), van Grieks ιεραρχι'α — heilig bestuur.
In objectieve zin betekent het woord hiërarchie de heilige macht, die Christus aan de apostelen en hun opvolgers geschonken heeft tot bemiddeling der heilsgoederen en tot het bestuur van de Kerk. In subjectieve en meest gebruikelijke zin duidt het de groep van personen aan, die deze macht bezitten en uitoefenen; in dit geheel van machtsdragers vallen een onderlinge ordening en rangschikking te onderscheiden. In de Kerk onderscheidt men de wijdingsmacht (potestas ordinis), die tot doel heeft aan de zielen de verlossingskracht van Christus mee te delen en bestaat in een waarachtige, geestelijke deelneming aan de geestelijke macht van Christus-Priester. Haar voorwerp zijn de sacrale daden, zoals het opdragen van het offer, het tot stand brengen en bedienen der sacramenten. Zij wordt door het sacrament der wijding (sacramentum ordinis) verleend. Daarnaast de jurisdictiemacht (potestas jurisdictionis), die zowel het leraarsambt als het strikte gezag of de bestuursmacht omvat.
Haar voorwerp is dus zowel het bewaren en authentiek verkondigen en verklaren van de Openbaringsinhoud, als ook de gezagvolle leiding van de leden der Kerkgemeenschap naar het einddoel. Zij is een morele macht, die niet door wijding, maar door zending, opdracht of mandaat wordt geschonken. Volgens beide machten nu wordt de éne hiërarchie, die in de Kerk bestaat, in verschillende graden of geledingen verdeeld. Om reden van de wijdingskracht treffen wij, krachtens positief-goddelijke instelling door Christus, in de kerkelijke hiërarchie drie graden aan: nl. bisschoppen, priesters en lagere bedienaren (diakens); om reden van de jurisdictiemacht bestaat de hiërarchie uit het pausschap, dat het werkelijke primaat bezit, en het episcopaat of de bisschoppen, die onder opperleiding van de paus een bepaald territorium of plaatselijke kerk besturen. Ook deze structuur is van goddelijk recht en kan volstrekt niet gewijzigd worden. Naast deze graden kwamen in de loop der tijden nog andere, die echter van louter kerkelijke oorsprong zijn en niet tot de wezenlijke en noodzakelijke structuur van de Kerk behoren (bijv. kardinalaat, kanunniken etc.).Uit het voorgaande wordt duidelijk, dat de paus niet krachtens wijdingsmacht hoger staat dan de overige bisschoppen; hij is bisschop door wijding; wel echter door zijn jurisdictie-macht, die zich over de universele Kerk uitstrekt. Anderzijds erkent de R.K. Kerk het bestaan van geldig-gewijde bisschoppen buiten haar gemeenschap (bijv. van de Grieks-Schismatieke Kerk), die echter geen jurisdictie-macht bezitten wegens het verbreken van de band met het primaatschap en dus niet behoren tot de Apostolische Hiërarchie; zij missen de formale apostolische successie.
DR G. DE GIER M.S.C.
Lit.: Codex Turis Canonici, can. 108 w.; Charles Journet, L’Eglise du Verbe Incarné, I La Hiërarchie Apostolique (Paris 1941); L. Bender, Het bestuursgezag in de Katholieke Kerk, K.K.serie, nr 36 (Utrecht 1937); A. Mertens, De Hiërarchie in de eerste eeuwen des Christendoms (Amsterdam 1908).
(2, krijgsmacht) omvat de trapsgewijze afdaling van het gezag, welke in het bijzonder in het militaire apparaat onontbeerlijk is voor een juiste functionnering van het geheel. De militaire hiërarchie onderscheidt zich van de burgerhiërarchie door de persoonlijke verhouding van meerdere tot mindere, welke bestaat tussen militairen van hogere en lagere rang, onafhankelijk van de functie, welke wordt bekleed. De hiërarchieke weg noemt men de ambtelijke weg, welke loopt van de ondergeschikte langs de opeenvolgende chefs naar de hogergeplaatste.