letterkundig maandschrift, in 1916 opgericht door Ernst Groenevelt, heeft gedurende een tiental jaren waarde en betekenis gehad als orgaan van jonge literaire krachten, doch ging in 1924 door gebrek aan innerlijke kracht ter ziele, spoedig opgevolgd door De Vrije Bladen (1924). De medewerking er aan, en daardoor de inhoud van het tijdschrift, was zeer heterogeen.
Er werden nieuwe wegen gezocht, uitdrukking gegeven aan een nieuw, uit Wereldoorlog I ontsprongen en onder Duitse expressionnistische invloeden staand bewustzijn, maar het modernisme manifesteerde er zich nog weinig doelbewust en gevormd, en ging samen met ouderwetse uitingen van zwakke talenten als bijv. Groenevelt. Van de jonge dichters, die zich om dit tijdschrift groepeerden, waren Herman van den Bergh en Hendrik de Vries de sterkste talenten. Vooral Herman van den Bergh, wiens werk vaak, bij onmiskenbare grootheid, eigenaardig fel en abrupt, en soms grillig is, heeft op jongere tijdgenoten als o.a.
Marsman grote invloed uitgeoefend, zowel door zijn poëzie als door zijn critiek. Ook C. J. Kelk (pseudoniem Thomas Beker) en Constant van Wessem en de gebroeders Kemp zijn uit deze kring voortgekomen.
Slauerhoff heeft er ook in gedebuteerd.