Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Het GOOI

betekenis & definitie

of Gooiland (bet.: gouw, landstreek), zandige, bosrijke, uit lage heuvels bestaande streek in het Z.O. van Noordholland, de noordelijke voortzetting van de Utrechtse heuvelreeks, is ca ii 000 ha groot en grenst in het N. en N.O. aan het IJselmeer. De zandige bodem ligt gemiddeld 10-32 m hoog; slechts een enkel punt ten Z. van Hilversum bereikt 35 m, de Tafelberg bij Blaricum 32 m.

Alleen langs het IJselmeer, vooral in het N.O., ligt een lagere, smalle strook zeeklei en bij het Naardermeer laagveen. Oorspronkelijk was het hoofdmiddel van bestaan dan ook de zandlandbouw in de vorm van gemengde bedrijven, waarvan de essen (engen) bij de dorpen (brinkdorpen), en de schapenhouderij op de heidevelden kenmerkende aspecten vormden. Huizen had daarenboven visvangst op de Zuiderzee en haringen kaashandel. Thans is het Gooi in de eerste plaats een dichtbevolkt woongebied en een recreatieoord voor Amsterdam, terwijl zich in verschillende gemeenten (vooral Hilversum, Huizen en Bussum) een belangrijke industrie heeft ontwikkeld.

Middelpunt vormen de forensenplaatsen Hilversum en, in mindere mate, Bussum, tevens winkelcentra in dit gebied. ’s-Graveland is bekend om zijn prachtige buitens, Naarden om zijn vesting, Huizen om zijn merkwaardige klederdracht. Laren, evenals Blaricum de woonplaats van vele schilders, heeft met zijn talrijke oude boerenhuizen nog het karakter van agrarische nederzetting het sterkst bewaard. Met Amsterdam, Utrecht en Amersfoort is het Gooi verbonden door electrische spoorlijnen en door autobuslijnen der Ned. Buurtspoorweg Mij.Een groot gedeelte der heide en een deel der weidegronden (de Meent) zijn nog in gemeenschappelijk gebruik der „erfgooiers” en dit heeft in de laatste jaren door gewijzigde bestemming, door de veranderde behoeften en de oplopende grondprijzen vooral tot vele moeilijkheden aanleiding gegeven (z erfgooiers).

Geschiedenis

Deze hooggelegen, zandige landstreek, oudtijds door veenen woudgebied omringd (de huidige bossen van het Gooi zijn namiddeleeuwse aanplantingen), heeft reeds vroeg bewoners getrokken, zoals praehistorische grafheuvels en vondsten bewijzen. In historische tijd dragen bevolking en cultuur een overwegend „Saksisch” karakter, behalve in het kustdorp Huizen, waar zij een „Friese” inslag hebben. Ca 968 werd Nardinclant door graaf Wichman van Hamaland geschonken aan de door hem gestichte abdij van Elten, in welker bezit het bleef tot het in 1280 werd overgedragen aan de Hollandse graaf Floris V. Omstreeks deze tijd is de marke der erfgooiers ontstaan.

In de late middeleeuwen is het Gooi, als vooruitgeschoven oostelijk bolwerk van Holland tegen het Sticht en Gelre herhaaldelijk door oorlogsgeweld geteisterd. De stad Naarden bezat een belangrijke lakenindustrie, die ook de economie der omliggende landbouwdorpen heeft beïnvloed (spin- en weefnijverheid en de eerst ca 1900 verdwenen schapenteelt). Op toename der bevolking wijst de omstandigheid dat naast de oude kerspels Naarden en Laren in de 15de eeuw ook Huizen, Hilversum en Blaricum zelfstandige parochies werden. Behalve in Huizen, is de Hervorming in deze dorpen nauwelijks doorgedrongen.

Bij deze vroege nederzettingen (waartoe ook Bussum moet worden gerekend) voegde zich in het tweede kwart van de 17de eeuw aan de westelijke rand de ontginning ’s-Graveland, met landhuizen van Amsterdamse patriciërs, terwijl Huizen na 1681 door het onbruikbaar worden van de haven van Naarden van aard veranderde en een vissersdorp werd. Nog in de eerste helft van de 19de eeuw was het Gooi een landelijke en vrij primitieve streek (zie bijv. Jacob van Lennep’s roman Ferdinand Huyck, (1840), hoewel die ongeveer een eeuw eerder speelt, en Potgieter’s Lief en leed in het Gooi). De grote verandering kwam toen in 1874 de Oosterspoorweg aansluiting bij het verkeersnet en snelle verbinding m.n. met Amsterdam tot stand bracht. Aanvankelijk vooral renteniers en kunstenaars, de laatsten inz. te Laren (zie: Wally Moes, Gooische dorpsvertellingen; P.

N. van Moerkerken, De ondergang van het dorp), vervolgens in toenemende mate een min of meer vlottende bevolking van Amsterdamse, of ook Utrechtse, forensen, vestigden zich in de aantrekkelijke streek. In de volgende 75 jaar is het inwonertal gestegen van ca 18 000 tot tegen de 200 000, waarbij vooral Hilversum, dat zijn bevolkingscijfer met meer dan 12, en Bussum, dat het zijne met bijna 30 vermenigvuldigd zag, een grote vlucht hebben genomen. Tot behoud van het door huizenbouw bedreigde natuurschoon werd in 1932 door de provincie Noordholland, de gemeente Amsterdam en de Gooise gemeenten de stichting „Gooisch Natuurreservaat” opgericht, die 1524 ha bos en heide (later meer) van de erfgooiersorganisatie „Stad en Lande” heeft overgenomen.

Lit.: J. F. v. Hengel, Geneesk. plaatsbeschr. v. h. Gooiland (’s-Gravenhage 1875); J.

A. de Ry k e.a., Wandelingen door Gooien Eemland (Hilversum 1905); Het Gooi-Jaarboekje I (Hilversum 1906); G. I. J. Nieuwenhuis, Bijdr. tot de oude gesch. v.

Gooiland (2 dln, Hilversum i9o8-’i2); F. W. Drijver, Opkomst en bloei v. Gooien Eemland (Bussum 1913); J.

D. G. v. Dokkum, Het Gooi (Amsterdam 1921); E. Luden, Het Gooi en de erfgooiers (Hilversum 1931); H.

Polak, Tusschen Vecht, Eem en zee (Hilversum 1934); J. B. Rodenburg, De grenzen v. h. Gooi (Hilversum 1938); D.

Th. Enklaar en A.C. J. de Vrankrijker, Gesch. v. Gooiland (2 dln, Amsterdam 1939-’41); W.

J. Rust, De Gooische dorpen (Amsterdam 1943, Heemschutserie 26); A. G. J. de Vrankrijker, Naerdincklant.

Gooische Studies (Den Haag 1947)