Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Herman van den bergh

betekenis & definitie

Nederlands dichter (Amsterdam 30 Jan. 1897), promoveerde in 1919 in de rechten. Was nadien tot 1941 als journalist verbonden aan De Telegraaf, o.a. als correspondent te Rome en Parijs.

Hij bereisde vooral Oost- en Zuid-Europa, de Levant en Noord-Afrika. Sinds 1945 redacteur aan de Winkler Prins Encyclopaedie, is hij tevens publicistisch werkzaam op cultuurhistorisch terrein, vooral op dat der Italiaanse geschiedenis en letteren.Van den Bergh, die jong via muziekopleiding tot de literatuur kwam (hij was enige jaren violist in het Concertgebouw-orkest) is een typerend vertegenwoordiger van het tijdschrift Het Getij. Toen hij in 1917 debuteerde, was het moderne Nederlandse vers reeds op velerlei wijze verclicheerd. De diverse Tachtigers en Boutens hadden hun epigonen. Tot de eerste creatieve reactie waagde Van den Bergh felle, maar abrupte pogingen in zijn verzen. Hiermede en door zijn studies was hij van groot vormend belang voor verschillende figuren van de Vrije Bladen-groep, speciaal voor Marsman *. Hij bracht voor het vers een verruiming van „inhoud” en uitbeeldingsmogelijkheden en streefde naar een harde, hoekige taalkracht: ,,De strijd gaat tegen de zinsverwatering door de sentimentele nuanceringen van het woord”. Hij herstelde voor de Nederlandse letteren ook het gebruik der assonantie*.

De beloften van zijn jeugd heeft Van den Bergh niet gestand gedaan. Niettemin blijft hij een der merkwaardigste figuren der moderne Nederlandse verskunst, meer zelfstandig baanbreker en vernieuwer dan leider van een groep of richting.

Bibl.: twee bundels verzen, De Boog (Zeist 1917), De Spiegel (Amsterdam 1925). Voorts Nieuwe Tucht (Amsterdam 1928), verzameling van de belangrijkste theoretische beschouwingen welke verschenen in Het Getij en De Vrije Bladen van I9i7~*2i; Over Guillaume Apollinaire (4 nos Vr. BI. 1924); Een Lente in de Levant, reisbrieven (Amsterdam 1929); Jacopone da Todi en de Franciscaanse lyriek der 13de eeuw (Amsterdam 1948); zomede talrijke reis- en literair-culturele beschouwingen in De Telegraaf, Elseviers Wbl. enz.

Lit.: H. Marsman in: Critisch Proza; D. A. M. Binnendijk, Inleiding op De Spiegel (1925); Constant van Wessem in: Mijn broeders in Apol (1941) hfdst. Het zwarte boekje van H. v. d. B.

< >