Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Herman adriaan van karnebeek

betekenis & definitie

Jhr, Nederlands staatsman (’s-Gravenhage 21 Aug. 1874 - 29 Mrt 1942), zoon van de voorgaande, studeerde te Utrecht, werd in 1901 aan het ministerie van Koloniën aangesteld en was in 1907 op de 2de Haagse Vredesconferentie adjunct-gedelegeerde. In 1911 werd hij burgemeester van ’s-Gravenhage en vervolgens in 1918 minister van Buitenlandse Zaken in het 1ste kabinet Ruys de Beerenbrouck.

Hij bleef deze functie bekleden in het 2de kabinet-Ruys de Beerenbrouck, het 1ste kabinet-Colijn en het iste kabinet-De Geer. Tijdens de vredesconferentie na Wereldoorlog I te Parijs vertegenwoordigde hij Nederland. Daar sloot hij in 1919 een voorlopige overeenkomst met België betreffende de na de oorlog tussen Nederland en België ontstane geschillen, opgekomen vnl. uit de tussen beide landen, door het Londense verdrag van 1839, geschapen verhoudingen betreffende de scheepvaart op de Schelde. In 1921 werd hij voorzitter van de Volkenbondsvergadering. In 1922 was hij voorzitter van de als gevolg der conferentie van Genua te ’s-Gravenhage gehouden conferentie inzake met Rusland samenhangende vraagstukken. In 1927 werd, nadat vrijwel het gehele land er tegen in verzet gekomen was, het door hem ondertekende en verdedigde, zgn.

Belgische verdrag, dat in een directe verbinding van Antwerpen met de Rijn door Nederland heen voorzag, door de 1ste Kamer verworpen. Als gevolg van dit échec trad hij als minister af, waarna hij in 1928 commissaris der koningin in de provincie Zuid-Holland werd. In 1927 verkreeg hij de titel Minister van Staat.

< >