(Latijn: Heraclitus) van Ephesus, wegens de duisterheid van zijn leer Skoteinos (de duistere) genaamd en later als de wenende wijsgeer tegenover de lachende Demokritos gesteld, leefde ca 535-480 v. Chr.
Volgens hem ontstaat de wereld uit het oervuur om daar periodiek weer in opgenomen te worden: op de weg naar beneden (όδός χάω) volgt steeds weer een weg naar boven (όδός χνω). De wereld is in voortdurende verandering begrepen: alles is proces, alles stroomt (πάντα ρει), men kan in dezelfde rivier (in hetzelfde water) geen tweemaal afdalen. In tegenstelling tot de Eleaten* plaatst hij dus niet het Zijn, maar het Worden in het middelpunt. In deze veranderende wereld heersen tegenstellingen en strijd — de oorlog werd door hem de vader en koning van alle dingen genaamd —, maar er is toch een „onzichtbare harmonie” en het oervuur is tegelijk de wereldrede, Logos, die als wereldwet alles regeert. Herakleitos wordt zodoende de ontwerper van het begrip natuurwet genoemd en hij is door zijn leer van de opheffing der tegenstellingen de eerste beoefenaar der dialectiek. Het zieleheil van de mens ligt volgens hem in onderwerping aan de Logos.j. j. POORTMAN
Bibl.: De overgebleven fragmenten van zijn werk: Over de natuur, zijn met Duitse vertaling uitgegeven door H. Diels (1901, 2de dr. 1909) en in diens Fragmente der Vorsokratiker (1903), eveneens door B. Snell (1925); zij zijn in het Frans vertaald door Y. Battistini (Paris 1948).
Lit.: F. Lassalle, Die Philosophie H. des Dunkien (2 dln, Berlin 1858); G. Burckhardt, H. (Zürich 1925); J. Solovine, Héraclite d’Ephèse (Paris 1931); A. M. Frenkian, Et. de philos. présocr.
I Héracl. d’Ephèse (Paris 1934); W. Jaeger, The theology of the Early Greek Phil. (Oxford 1947), hfdst. VII; O. A. Gigon, Untersuchungen zu H. (Leipzig 1935); F. J.
Brecht, H. (1936); W. Rauschenberger, Parmenides und H. (1941).