(Maastricht 1 Dec. 1782 - Utrecht 9 Juni 1855), broer van de voorgaande, werd in 1795 cadet in het Bataafse leger, in 1810 luitenant bij de keizerlijke garde; nam aan vele veldtochten deel, o.a. die van 1812 in Rusland en 1813 in Duitsland, werd enige malen gewond, ridder van het Legioen van Eer. Bij terugkeer in Nederlandse dienst werd hij majoor; tijdens de opstand in 1830 commandeerde hij op de citadel van Luik; het volgend jaar als brigadecommandant (generaal-majoor) in de Tiendaagse Veldtocht.
In 1842 werd hij luitenant-generaal, en verliet in 1845 de dienst met pensioen. Hij was ridder der M.W.O. 4de en 3de klasse.