In alle religies treft men de voorstelling aan van een „andere wereld”, die zich van de dagelijkse onderscheidt, doordat zij het terrein is, waar de heilige machten heersen. In de meeste religies wordt deze „andere wereld” gelocaliseerd.
Zij geldt dan als verblijfplaats van goden of demonen en vooral ook van de doden. De uitdrukking „andere wereld” is heel oud; men vindt haar reeds bij de oude Egyptenaren, die van „het andere land” spraken.Bij vele primitieve volkeren ligt die „andere wereld” in onze wereld, alleen ver weg, aan de grens van het bewoonde, d.i. zich onder de bescherming van de eigen, bekende machten bevindende land. Een geheimzinnige grot wordt nog door de Grieken en Romeinen als een toegang tot de andere wereld beschouwd. Ook wordt een slecht bekende, slecht befaamde streek wel als dodenrijk aangezien. Zo bijv. de streek van Cumae in Zuid-Italië. In de Oudheid treft men ook vaak de voorstelling aan van een „andere wereld” in het uiterste Westen, gelijk voor sommige primitieve volken het dodenrijk een eiland aan de horizon is. De Egyptenaren beschouwden oorspronkelijk het „rietveld”, d.w.z. een gedeelte van de Nijldelta, als land, waarheen de doden zich begeven. In de Germaanse Oudheid geldt Utgard, d.w.z. het onbebouwde steppenland als dodenrijk, in tegenstelling tot de bewoonde wereld, Midgard.
In de regel geldt dit „andere land” als plaats van schrik en droefenis. Maar ook het omgekeerde komt voor. Niet slechts de huivering voor het „gans andere” {z heilig), doch ook de aantrekkingskracht, die het doet gelden, vinden haar verbeelding in de voorstellingen aangaande het dodenrijk. Het geldt als een godentuin, waar zalige afgestorvenen met goddelijke wezens samen een heerlijk leven leiden. Zo bijv. de Griekse voorstelling van Elysium*, „waar geen sneeuw is, geen winterstorm, geen plasregen; waar eeuwig het suizen van de zachte westenwind waait” {Odyssee, IV, 564 vlgg.). Zo ook het Egyptische „spijzenveld”, soms met het „rietveld” vereenzelvigd, waar de aar van de gerst een el lang is en die van het spelt twee ellen. Dit paradijs wordt ook wel als verkwikkende oase gedacht, waar water en voedsel de versmachtende reiziger wachten.
Een tweede mogelijkheid is, dat men het „an-dere land” onder de aarde zoekt, er zich een onderwereld* bij voorstelt. Soms blijft deze voorstelling hierbij, dat de dode in het graf woont, waar men hem offers brengt. Maar vaker denkt men zich een onderaards verblijf, dat dan natuurlijk een plaats der duisternis is en waar het verblijf vreugdeloos is (zo in Egypte, in Griekenland; Hades, in Israël: de sjeool, enz.). In de donkere holen der aarde leiden de schimmen der afgestor-venen een kleurloos bestaan. Treffend wordt dit getekend in sommige Oudtestamentische Psalmen en in de Odyssee.
Men zoekt het „andere land” echter ook aan de hemel, de plaats van licht. In Egypte stelt men zich reeds 4000 jaar voor Chr. voor, hoe de dode koning als een vogel naar de hemel vliegt. Wel vallen er ook daar soms nog gevaren te overwinnen. Doch de kleur is hier gans anders; het hemels verblijf is een plaats van zaligheid. Met beide voorstellingen, die der onderwereld en die van de hemel, kunnen zich gedachten verbinden aan levensvernieuwing en onsterfelijkheid. De aarde geldt als de grote moeder, uit wier schoot het leven steeds herboren wordt. De onsterfelijkheid wordt dan een gestadig herhaalde vernieuwing.
De hemel is niet vruchtbaar, maar betekent de omzetting van het wisselende aardse leven in het ongestoorde, blijvende, dat de vastheid van het zwerk en de regelmaat van de loop der sterren schijnen te garanderen. In Egypte drukt men dat bijv. zo uit, dat de dode een plaats krijgt in de boot, waarin de zonnegod over de hemelvaart. Hij heeft dan deel aan het eeuwige leven van de god.
Tot nu toe spraken wij van „onderwereld” en „hemel”. Zullen wij van „hel” en ,,hemel” kunnen spreken, dan moet bij de genoemde voorstellingen nog een andere optreden, nl. die van voorwaarden, die voor de ingang in de „andere wereld” worden gesteld. M.a.w. de primitieve opvatting, krachtens welke het leven zich automatisch ook na de dood voortzet, moet zijn geweken voor een andere, waarbij die voortzetting van bepaalde condities afhankelijk wordt gemaakt, resp. die condities welke beslissen over de plaats, waar de mens na de dood heengaat. In de regel dienen een groot aantal riten, door de dode reeds tijdens het leven, of bij de begrafenis (ook wel lang nadien) aan de dode verricht, om hem het goede lot te garanderen. Het 125ste hoofdstuk van het Oud-egyptische Dodenboek doet ons de dode zien, zoals hij voor zijn rechters treedt en hun verzekert, dat hij alle riten vervuld heeft en alle formules kent. Maar daarnaast zegt hij ook, dat hij aan allerlei met name genoemde misdrijven niet schuldig is.
Dan wordt zijn hart gewogen op een weegschaal. En van de uitslag daarvan hangt zijn lot af. De Egyptenaren kennen nl. naast een goed ook een kwaad lot na de dood. Vuurpoelen en slachtblokken wachten de dode, wiens hart te licht bevonden is, terwijl demonen met lange messen tot zijn foltering gereed staan. Anders is het in Griekenland, waar reeds vroeg, naast de voorstelling van het schimmenrijk, zich twee andere vormden: die van een zalig leven in een verre godentuin, waartoe oorspronkelijk althans slechts de goddelijke afstamming de mens recht gaf; en die van straffen in de onderwereld, waar de mens zolang wordt gekweld, totdat hij rijp is voor een nieuw en beter bestaan. De laatste voorstelling vinden wij vooral in het Orphisme *.
Zij gelijkt meer op die van het vagevuur* dan op die van de hel zoals zij in het Christendom wordt geleerd; zij is meer een reiniging dan een eeuwige straf. Ook bij vele primitieve volken en in het Boeddhisme vindt men de voorstelling van een strafplaats na de dood, terwijl die van een opgenomen worden in de hemel, hetzij voor enkelingen, hetzij als algemeen lot voor wie het verdient, bij niet weinig volken voorkomt.
Voor de Christelijke theologie betreffende hemel en hel verwijzen wij naar eschatologie {z verder dodenrijk, dood, eeuwig leven, onsterfelijkheid, ziel, zielsverhuizing).
PROF. DR G. VAN DER LEEUW f