of Althaea L., plantengeslacht uit de familie van de Malvaceeën*, verwant met het Kaasjeskruid*, maar hiervan te onderscheiden door de, uit 6-9 aan de basis vergroeide blaadjes bestaande, bijkelk. Het telt in de gematigde streken van Europa en Azië een 15-tal soorten, 1- of 2-jarige, dan wel overblijvende kruiden met verspreide, gesteelde, handnervige bladeren en grote bloemen, die alleen of in kleine bloeiwijzen in de bladoksels staan.
In Nederland wordt het vertegenwoordigd door A. officinalis L., de gewone heemst, een tot 1½ m hoge, overblijvende, viltige plant met zwak 3-5-lobbige bladeren en bleekrose bloemen in rijkbloemige, bladokselstandige hoopjes, die vrij algemeen voorkomt op vochtige plaatsen naar de zeekant, sporadisch ook aan rivieroevers. De bladeren en wortelstok worden in de geneeskunde gebruikt (folia en radix Althaeae) om het vele slijm, dat zij bevatten. Adventief worden nu en dan gevonden: A. hirsuta L., de ruige heemst, een tot l/2 m hoge 1-jarige, ruwbehaarde plant, en de tot 11/2 m hoge, zachtbehaarde A. pallida W. et K.Als sierplant in tuinen komt veelvuldig voor A. rosea Cav., de zgn. stokroos, een tot 3 m hoge, ruwbehaarde, 2-jarige of overblijvende soort met slechts iets gelobd-gekartelde bladen en zeer grote, verschillend gekleurde, dikwijls gevulde bloemen, afkomstig uit de Balkanlanden en Kreta. De varen met zwartrode bloemen hiervan wordt in het groot verbouwd, omdat deze bloemen (flores Malvae arborae) voor het kleuren van wijn geschikt zijn. Sierplant is ook de tot 1½ m hoge, onbehaarde, roodbloemige A. sinensis Cav. of Chinese Stokroos.