was reeds in de bijbelse Oudheid een beroemde stad in zuidelijk Palestina (Judéa). Bij het eikenbos van Mamre bij Hebron heeft volgens Gen. 13 : 18 enz.
Abraham zijn tenten opgeslagen, en in de dubbele spelonk Machpela bij Hebron zijn volgens Gen. 23 : 9; 49 : 30 enz. de aartsvaders met hun vrouwen begraven. De oudere naam van de stad luidde Kirjath-Arba, welke naam wellicht als „stad der vier” (nl. de reus Enak met zijn drie zoons?) opgevat werd. Het tijdstip der stichting van Hebron heeft men op grond van Numeri 13 : 22 nauwkeurig willen bepalen, daar een aera van Zoan (Tanis) door een Egyptische grafsteen uit de tijd van Ramses II bekend is. Het begin van deze aera valt ca 1730 v. Chr.: vermoedelijk het begin van de heerschappij der Hyksos. De vruchtbaarheid van de streek van Hebron, vooral met het oog op de druiventeelt, wordt in Numeri 13 : 22 vlg. aanschouwelijk beschreven.
Hebron was en is de natuurlijke hoofdstad van zuidelijk Judéa. Hier had koning David vóór de verovering van Jeruzalem zijn residentie (II Sam. 2 : 11) en hier liet zich ook zijn opstandige zoon Absalom tot koning uitroepen (II Sam. 15 : 9 vlg.). Tijdens de ballingschap werd Hebron bezet door de Edomieten; de Makkabeeër Judas heroverde de stad (I Makkab. 5 : 65), die daarna in 70 n. Chr. verwoest werd door de Romeinen. Bij de ruïnes van Ramet el-Chalil, het vermeende Mamre, heeft de Duitse pater dr A. E. Mader in 1926-1928 in opdracht van de Görres-Gesellschaft opgravingen verricht, waarbij bleek, dat deze plaats inderdaad al in de bronsperiode bewoond is geweest, dat de ruïnes van de grote gebouwen en muren echter niet ouder zijn dan de Herodiaanse periode.PROF. DR F. M. TH. DE LIAGRE BÖHL
Lit.: H. Th. Obbink, Op bijbelschen bodem, p. 185 vlgg.; L. H. Vincent en E. J.
H. Mackay, Hébron, Le Haram el-Khalil, Sépulture des Patriarches (Paris 1923, beschrijving van het heiligdom); A. E. Mader, Les fouilles allemandes au Ramet el Khalil (Rev. bibl. 1930, blz. 84 vlg.; 199 vlg.).