(Mugilidae) vormen een familie uit de orde Percesoces (z vissen). Het zijn kusten zoetwatervissen van de gematigde breedten en van de tropen.
Het aantal geslachten is gering. Het lichaam is met grote gladrandige schubben bedekt, de kop klein en van boven afgeplat, daarentegen zijn de ogen groot; de snuit is kort met een kleine mondopening en de onderlip heeft een verhevenheid, die in een holte der bovenlip past, de tanden zijn klein of ontbreken, de tamelijk grote staartvin is gevorkt, terwijl de overige vinnen tamelijk klein zijn. De borstvinnen zijn hoog ingeplant. Van de beide rugvinnen heeft de eerste uitsluitend harde stralen. De zeer ontwikkelde keelbeenderen hebben een hoekige vorm, waardoor de slokdarm vernauwd wordt, terwijl de kieuwbogen zodanig gegroeid zijn, dat zij een zeefapparaat vormen, dat uitstekend geschikt is om water door te laten en gelijktijdig alle andere stoffen tegen te houden. Door een en ander kunnen de Harders slechts kleine voedseldelen verwerken.
Dit bestaat hoofdzakelijk uit organische met zand en slijk vermengde stoffen, die een tijdlang tussen de keelbeenderen bewerkt worden, waarna zij de grove en onverteerbare stoffen weer uitwerpen. Het meest bekende geslacht is Mugil, waarvan de talrijke soorten moeilijk te onderscheiden zijn. Volgens Redeke komt in Nederland M. ramada voor, terwijl het twijfelachtig is of M. chelo ooit in Nederland is gevonden. Het meest algemeen is de Harder in Nederland in Zeeland. In het zoete water en aan de kusten van Indonesië komen een groot aantal soorten van Mugil voor.