(1, Engels Hyderabad), naar oppervlakte, inwoners en politieke betekenis de voornaamste inheemse staat van India*, strekt zich uit tussen 150 10' en 210 41' N.Br. en tussen 740 40' en 810 31' O.L.v.Gr. en wordt in het N. en N.O. door Berar, in het Z.O. en Z. door Madras en in het W. door Bombay begrensd.
De staat beslaat met een areaal van 214 180 km2 het grootste gedeelte van het tafelland van Dekan en daalt van het N.W. langzaam naar het Z.O. af. Hoger dan 800 m stijgt de bodem echter nergens. De bergstreken aan de N. grens zijn onvruchtbaar, ten Z. daarvan strekt zich de „tuin van Dekan” uit, die veel katoen en gerst oplevert, tot aan de Godawari, die het gebied van het W. naar het O. doorstroomt; zuidelijker stroomt in dezelfde richting de Kistna; in haar stroomgebied wordt, dankzij de talrijke bevloeiingswerken, veel rijst verbouwd. De bergstreken zijn met bossen bedekt. Het klimaat is heet (in de hoofdstad gemiddeld 25 gr.G.) en droog, maar niet ongezond.
Meer dan de helft van de bevolking (1941: 16 338 534 zielen) leeft van de landbouw. Behalve katoen, gierst en rijst worden tarwe, maïs, tabak, oliezaden, suikerriet, indigo, tuinbouwproducten, vruchten (o.a. meloenen, ananas, pompoenen) en wijn verbouwd. De bossen leveren vezelplanten, wilde zijde, wilde honing, harsen, gommen en vluchtige oliën. Uitgevoerd worden katoen, oliezaden, graan, hout en huiden (ruw en gelooid); belangrijk is de handel in gouden borduursels, versierd metalen vaatwerk en papieren, grof lijnwaad en katoen. Ingevoerd worden zout, hout, suiker, vee, metalen, olie, garens en stukgoederen. De bodem bevat steenkolen, koper, ijzer, diamanten en goud; uitgezonderd de winning van steenkolen (bij Singareni) ten behoeve van de spoorwegen heeft geen exploitatie van betekenis plaats.
In 1944 telde de staat 659 fabrieken (o.a. katoenweverijen en meelmaalderijen) met 51 741 arbeiders. De spoorlijn Bombay Madras doorsnijdt het Z.W. deel van het gebied; daaraan sluit zich bij Wadi de zijtak naar de hoofdstad naar Bezwada aan. De spoorlijn Haiderabad - Godawari loopt door belangrijke katoenleverende streken en langs de lijn zijn dan ook katoenperserijen verrezen.
De bevolking bestaat voor het overgrote deel (90 pct) uit Hindoes; de vorst (nizam) en de heersende klasse zijn echter Mohammedaans. De Hindoes zijn grotendeels landbouwers, de Mohammedanen ambtenaren en soldaten. De voornaamste talen zijn het Teloegoe en het Marathi. In het bergland leven de op een lage trap van beschaving staande Gond. In 1942 telde men in Haiderabad 5796 inrichtingen van onderwijs, die door 422 962 leerlingen werden bezocht. De Osmania Universiteit heeft als voertaal het Oerdoe.
In 1942 is een staatsbank opgericht met een kapitaal van 1,5 millioen roepies. Als voornaamste steden zijn te noemen: Auzangabad in het N.W., Nizamabad in het N., Gulbarga in het W., Golconda en Sikanderabad nabij de hoofdstad Haiderabad.
Lit.: J. Venkata Sastri, The geography of the H. dominions (1932); G. V. Fürer-Haimendorf, The aboriginal tribes of H., 2 volumes (Bombay 1943-1945).
Geschiedenis
Oorspronkelijk een deel van het rijk van Vijayanagar, behoorde Haiderabad, in 1584 gesticht, gedurende de 17de eeuw tot het rijk van de Grootmogol. In 1713 werd de Turkmeen Asaf Jah (gest. 1748), gouverneur van dit gebied en het ten Z. daarvan gelegen Dekhan, maar hij gehoorzaamde zijn superieuren te Delhi niet, maakte zich in 1724 onafhankelijk en nam de titel aan van „nizam ul mulk”, daarbij de zelfstandige staat der nizams, of Haiderabad, stichtend. Zijn afstammelingen regeren nog steeds over deze streken. In het midden van de 18de eeuw ontstond een troonstrijd en hierin mengden zich de Engelsen zowel als de Fransen, begerig op deze wijze hun gezag uit te breiden (z Clive, Robert). De door de Britten gesteunde pretendent Ali overwon en werd in 1766 erkend, stond dus feitelijk onder Brits protectoraat. Met de hulp der Engelsen breidden hij en zijn opvolgers het gebied uit, maar kwamen daardoor zozeer in financiële afhankelijkheid van het Brits gouvernement, dat in 1800 al het veroverde gebied aan Engeland werd afgestaan ter schulddelging.
Bij de grote Indische opstand in 1857 bleef de nizam Engeland trouw en ook in de daaropvolgende jaren is de nizam van Haiderabad steeds een der loyaalste inlandse prinsen geweest. In 1906 stond hij voor altijd (sinds 1853 provisioneel) Berar, het noordelijk deel van zijn rijk, aan Engeland af; het werd gevoegd bij de „Centrale Provincies”. Zijn uitstekende trouw aan Engeland bewees de huidige nizam, Nawab Mir Osman Ali Khan Bahadur (geb. 6 Apr. 1886), gedurende de twee wereldoorlogen. In 1947 was hij echter de enige van de 523 Indische vorsten die zich niet wilde aansluiten bij de Unie. De 29ste Nov. van hetzelfde jaar kwam een status quo-verdrag tot stand, waarbij bepaald werd dat de rechten der Hindoes, die ca 86,5 pct van de totale bevolking uitmaken, zouden geëerbiedigd worden. Ten gevolge van een verscherping van de toestand en tevens omdat bleek dat de nizam door dit verdrag enkel tijd zocht te winnen, ging de Centrale Regering de 14de Sept. 1948 over tot een militaire actie, die na vier dagen leidde tot de overgave van de nizam en de erkenning door hem van het Centrale Bestuur.
Enkele maanden later ging men reeds met toestemming van de nizam over tot agrarische hervormingen, waarbij ca 7000 km2 onder het toezicht van de Centrale Regering kwamen te staan. De huidige nizam is waarschijnlijk de rijkste man ter wereld; hij is tevens een in Indië zeer geëerd dichter.
Lit.: Gribble, History of the Deccan (2 dln, 1896-1924); R. P. McAuliffe, The Nizam (1904).
(2), hoofdstad van 1, ligt aan de Musi, een zijrivier van de Kistna, en aan de spoorlijn naar Bombay. Haiderabad, dat een van de gootste steden van Voor-Indië is en tevens een belangrijk handelscentrum, telt (1941) met de voorsteden, waarvan Chadarghat de voornaamste is, 739 159 inw. De stad, in 1589 gesticht, is door een muur met bastions en 13 poorten omgeven; de straten zijn nauw en er zijn slechts weinige interessante gebouwen, zoals de paleizen van de nizam, een grote moskee met hoge minarets en de universiteit. Er is een belangrijke katoenen papierindustrie. 9 km ten N. van de stad vindt men de grote kantonnementen van Sikanderabad, eertijds het sterkste militaire station van de Engelsen in Voor-Indië, met een oppervlakte van 50 km2. Andere kantonnementen bevinden zich te Bolaram, Begampett en Bauenpilli. Ten N. van Haiderabad ligt de gravenstad Golconda.
(3), district in Voor-Indië, in het dominium India (in de Sindh, prov. v. Bombay), met een oppervlakte van 11 568 km2 en (1941) 758 748 inw. Het district maakt deel uit van een grote, aan de linkeroever van de Indus gelegen alluviale vlakte; het heeft een lengte van 350 km bij een breedte van 77 km. Verbouwd worden, afhankelijk van bevloeiing, gierst, rijst, tarwe, katoen en oliezaden. 3 spoorlijnen doorsnijden dit gebied.
(4), hoofdstad van 3, ligt op 5 km van de linkeroever van de Indus en van het station Kotri van de Indusspoorweg (Karatsji - Delhi), op de noordelijkste heuvel van het Gandsjagebergte en telt (1941) 127 521 zielen. De stad, die in 1768 gesticht werd en tot 1843 hoofdstad van het rijk Sindh was, is vooral bekend om de nijverheid van zijden, gouden, zilveren en lakvoorwerpen; er is tevens pottenbakkerij en katoenverwerking. Men vindt er een fort met arsenaal en het paleis van de voormalige heersers van Sindh. Bij het dorp Miani behaalden op 17 Febr. en op 24 Mrt 1843 de Engelsen onder Napier twee overwinningen op de vorsten van Sindh, dat daarna een Engelse provincie werd met Karatsji als hoofdplaats.