sedert 1906 onderdeel van de Centrale Provincies en Berar van het Brits-Indische rijk, is thans onderdeel van het dominion India. Het ligt op de hoogvlakte van Dekan, ten O. van Bombay en beslaat een oppervlakte van 46 915 km2.
De oorsprong van de naam Berar is niet bekend, maar is waarschijnlijk een verbastering van Vidarbha, eertijds de naam van een vorstendom in Dekan, waarvan Berar deel uitmaakte. In het N. van het gebied verheft zich de Gawilgarketen. Tussen deze en de Adsjantabergen in het Z. strekt zich een grote laagvlakte, de Payan Ghat, uit, welke zeer vruchtbaar is. De Poema en zijrivieren leveren o.a. bevloeiingswater ; in het Z. en O. vormen de Pain en de Wardha, welke zich tot de Pranhila, een zijrivier van de Godawari, verenigen, de grens. Het Lonarmeer is cirkelvormig en bevat zout water. Het bergland in het N. en Z. bestaat uit bazalt en andere eruptieve gesteenten, en is begroeid met waardevolle houtsoorten; het lagere deel van Berar wordt bedekt door een dikke laag vruchtbare, zwarte aarde.Het klimaat is vooral in de vlakte zeer heet; de gemiddelde jaartemperatuur bedraagt 27 gr. C., de neerslag 660 mm. Bij Tsjikalda (1225 m) in de Gawilgarbergen bevindt zich een zomerresidentie.
De bewoners (3 604 866 zielen) zijn voor 99 pet Hindoes. Landbouw is het hoofdmiddel van bestaan: katoen, tarwe, gierst en lijnzaad. De veestapel bestaat uit paarden, muildieren en ezels, runderen, buffels, schapen en geiten. In het gebied komen ijzererts en steenkolen voor, doch alleen de laatste worden gedolven. De bosbouw is in handen van de overheid. De voornaamste markten voor de zeer belangrijke katoenhandel zijn de hoofdstad Amzaoti en Khamgaon. De spoorweg van Bombay naar Nagpoer, de zetel van het provinciaal bestuur, doorsnijdt het gebied.
In de oudste tijden vormde Berar een deel van het Radsjpoetenrijk Dekan; in de 13de eeuw drong ook hier de Islam binnen, in de volgende eeuw behoorde het tot het Bahmanirijk. Van 1490 af was het een zelfstandig rijk, dat echter in 1572 door den vorst van Ahmednagar werd veroverd. In 1594 komt het aan den grootmogol Akbar. In 1724 geraakt het in het bezit van den vorst van Haiderabad, maar hij en zijn opvolgers slagen er niet in Berar te vrijwaren voor invallen van de nabuurstaten uit. De nizam verkocht het gebied in 1853 uit geldgebrek aan de Engelsen, die het gedeeltelijk onder direct bestuur plaatsten, als ,,Hyderabad Assigned Districts”. Uit de inkomsten werden de Brits-Indische troepen van Haiderabad en Berar onderhouden; het resterende kwam aan den nizam ten goede. In 1906 werd de status gewijzigd en kwam het gebied als divisie van de Centrale Provincies rechtstreeks onder Brits gezag.
H. A. BOMER