is de Arabische naam van de bedevaart naar Mekka, die in beginsel door ieder Mohammedaan éénmaal in zijn leven moet worden ondernomen. Er is een aantal rituele plichten mede verbonden.
De voor de Hadj bepaalde dagen zijn de 7de - 13de van de maand Dhoe ’l-Hidjdja. Bij het betreden van het heilige gebied van Mekka en omgeving (de haram) moet de pelgrim de toestand van ihrâm aannemen, waarbij hij zich van tal van handelingen onthouden moet, vooral van sexueel genot.Tot de ihrâm behoort ook een bepaalde kleding, bestaande uit twee ongenaaide doeken, waarvan de ene om de heupen, de andere om de schouders geslagen wordt.
De eerste plaats, waarheen zich de pelgrims te Mekka begeven, is doorgaans de grote moskee, met de Ka’ba, het centrale heiligdom van de Islam, in welks muur de beroemde Zwarte Steen is gemetseld, die hij bij zijn zevenmalige gang om de Ka’ba moet kussen of althans aanraken. Daarna verricht hij de sa’j, d.w.z. een zevenmalige loop, tussen de hoogten Safa en Marwa. Nadat op de 7de Dhoe ’l-Hidjdja in de moskee een voorgeschreven prediking heeft plaats gehad, moeten de bedevaartgangers zich de 8ste naar de ca 20 km ten N.O. van Mekka gelegen vlakte van Arafat begeven. De 9de moeten zij op genoemde vlakte doorbrengen en dit vertoeven te Arafat is het essentiële gedeelte van de Hadj. De 10de is de zgn. offerdag, gedurende welke men dieroffers brengt te Mina, halverwege Arafat en Mekka, hetgeen nog met andere ceremoniën gepaard gaat. Ook de 11de, 12de en 13de Dhoe ’l-Hidjdja worden te Mina doorgebracht; de ihrâm is dan afgelegd en de stemming onder de bedevaartgangers is feestelijk.
De Hadj is een van de vijf „zuilen” van de Mohammedaanse plichtenleer (fikh) en wordt in de desbetreffende boeken nauwkeurig beschreven. De daarmede samenhangende godsdienstige gebruiken zijn overblijfsels van een Vóórmohammedaanse eredienst, die zich om het heiligdom in Mekka concentreerde en verricht werd door de bezoekers van de daar geregeld gehouden jaarmarkt (hadj betekent jaarmarkt).
Lit.: Over het ontstaan der ceremoniën: G. Snouck Hurgronje, Het Mekkaansche Feest (Haarlem 1880); over de geldende voorschriften omtrent de Hadj: A. W. Th. Juynboll, Handb. van het Mohamm. Recht (Leiden 1925); P. H. van der Hoog, Pelgrims naar Mekka (’s-Gravenhage 1935).