Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HAARLEMSE SCHOOL.

betekenis & definitie

Tot het einde der 17de eeuw was Haarlem een centrum van de Nederlandse schilderkunst. Vooral in het midden der 17de eeuw maakte de Spaarnestad een grote bloeiperiode door met Frans Hals als dominerende figuur.

Reeds in de 15de eeuw trok Haarlem vele kunstenaars tot zich. Geertgen tot Sint Jans (ca 1465 ca 1495) van wie een veertiental zijner religieuze scheppingen bewaard zijn gebleven is een der voornaamsten. Zijn voorganger Albert van Ouwater (ca 1400 - ca 1460) was beroemd als schilder van landschappen. Van hem is echter slechts één schilderij, een opwekking van Lazarus (Berlijn) bewaard gebleven. Andere kunstenaars, uit Haarlem geboortig, zoals Dirck Bouts (ca 1400-1475) trokken naar de Zuidelijke Nederlanden, waar een grotere bloei heerste. Tot zijn dood werkte deze meester te Leuven.

Daarentegen kwam Jan Joost van Calkar (ca 1460-1519) naar Haarlem, waar hij van 1509 tot zijn dood werkzaam was. Uit die periode zijn van hem geen werken bewaard gebleven. Ook Geertgen’s leerling Jan Mostaert (ca 1475-ca 1556) trok naar Vlaanderen, waar hij hofschilder werd van Margaretha van Oostenrijk. Deze kunstenaars staan nog geheel in de religieuze sfeer der 15de eeuw; daarna begonnen ook in het N. de Renaissance ideeën door te dringen. Jan van Scorel (1495-1562) bracht zijn leertijd te Haarlem door en vertoefde daar opnieuw van 1527-1529, in welke tijd Maerten van Heemskerck (1498-1574) zijn leerling was. Beide kunstenaars, die naar de mode van de tijd naar Italië trokken, ontkwamen niet aan invloeden uit het Z.

Vooral als portretschilders vertonen zij opmerkelijke kwaliteiten. De godsdiensttwisten en de scheiding van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, die daarvan het gevolg was, deden menig kunstenaar naar het N. uitwijken. De belangrijksten daarvan, zoals Karel van Mander (1548-1606) uit Molenbeke bij Kortrijk en Hendrick Goltzius (1558-1616) uit Mulbracht bij Venlo vonden te Haarlem een onderkomen. De laatste, vooral beroemd als tekenaar en graveur, werd de stichter van de Haarlemse Academie. Beide kunstenaars legden de basis voor de bloeiperiode van de 17de eeuw. Langzamerhand ontwikkelden zich de verschillende genres, die in de 15de eeuw reeds in kiem aanwezig waren, tot zelfstandigheid: het portret, het landschap, het genrestuk en het stilleven.

De Renaissance had gezegevierd. Een belangrijke figuur uit die overgangsperiode is Cornelis Cornelisz. van Haarlem (1562-1638) geweest, die in het bijzonder in zijn portretgroepen een vrijere compositie wist te bereiken.

De hoofdfiguur uit het gouden tijdperk van de Haarlemse School die zijn stempel op zijn gehele omgeving drukte is Frans Hals (1580-1666) geweest. Hij was een ongeëvenaard portretschilder, die zelfs nog in de 19de eeuw, door zijn impressionnistische wijze van werken, een Edouard Manet in Frankrijk tot voorbeeld was. Van hem bevinden zich in het Frans Hals Museum te Haarlem niet minder dan acht schutterstukken uit verschillende perioden van zijn leven, waaruit zijn geniale opvattingen duidelijk blijken. Hendrik Gerritsz. Pot (ca 1585-1657) benadert hem soms, zoals de portretten van de familie Beresteyn (Parijs, Louvre) bewijzen. Zijn broer en leerling Dirck Hals (1591-1656) neemt als genreschilder een voorname plaats in.

Een van Hals’ belangrijkste leerlingen is de portretschilder Johannes Cornelisz. Verspronck, een zoon van Cornelis Engelsz. Belangrijk als figuurschilder was ook Jan de Bray (1627-1697), leerling van zijn vader de schilder-architect Salomon de Bray (1597-1664). Korte tijd te Haarlem werkten Willem Buytewech (1591-1624) uit Rotterdam, die zich door zijn rake tekeningen de bijnaam Geestige Willem wist te verwerven, Adriaen Brouwer (ca 1605-1638) uit Oudenaerde, de menselijke vertolker van het boerenleven en de landschapschilders Esaias van de Velde (ca 1590-1630) uit Amsterdam en Pieter Molijn (1595-1661) uit Londen geboortig. Deze laatste had te Haarlem de genre- en portretschilder uit Deventer Gerard Terborch tot leerling. Ook Jan Steen was van 1661-1669 in Haarlem werkzaam. Als directe discipelen van Frans Hals kunnen ook genoemd worden zijn zoons Reynier, Frans, Harmen en Nicolaes en de genreschilders Jan Miense Molenaer (ca 1605-1668) en zijn vrouw Judith Leyster (1609-1660), de boerenschilder Adriaen van Ostade (1610-1685), die weer zijn broeder, de jong gestorven landschapschilder Isaack van Ostade (1621-1649) tot leerling had.

Onder Vlaamse invloed werkten te Haarlem de figuurschilders Pieter Claesz. Soutman (1580-1657), Cornelis Holsteyn (1618-1658) en Pieter de Grebber (ca 1590-1650), zoon van Frans Pietersz. de Grebber (ca 1570-1649), die beïnvloed werd door Cornelis Cornelisz. van Haarlem. Van de landschapschilders verhief zich Jacob van Ruisdael (ca 16281682) boven de anderen. Dit genre wist hij tot een klassieke eenvoud op te stuwen. Hij muntte uit in het schilderen van vlak en duinlandschappen uit de omgeving van Haarlem, bosgezichten, zeestukken en watervallen, die hij in het laatst van zijn leven schilderde onder invloed van de Noorse watervallen van Allart van Everdingen. Ruisdael was een leerling van de begaafde landschapschilder Gornelis Vroom (ca 1600-1661), de zoon van een van de vroegste zeeschilders Hendrick Cornelisz.

Vroom (ca 1560-1640). Zijn oom Salomon van Ruysdael (ca 1602-1670) werd de belangrijkste schilder van het riviergezicht. De landschapschilders Gerrit van Hees (gest. 1702), Cornelis Decker (gest. 1678), Klaes Molenaer (ca 1628-1676), Guilliam Du Bois (ca 1680) en Jan van der Meer van Haarlem (1628-1691) werden door Jacob van Ruisdael beïnvloed. Meer apart stonden Cornelis van der Schalcke (1611-1671), Wouter Knijff (ca 1620-ca 1680), leerling van Jan van Goyen, Jan Wijnants (1620-1682), Jan Wouwerman (1629-1666) en vooral diens half-broer Philips Wouwerman (1619-1668), schilder van paarden in landschappen, beïnvloed door Pieter van Laer, die te Rome werkzaam was. Een eigen en belangrijke plaats neemt de schilder en tekenaar van kerk-interieurs Pieter Saenredam (1597-1665) in, wiens sobere visie en blanke kleuren treffen. Isaac van Nickele (gest. 1703) is zonder hem niet denkbaar.

Andere begaafde architectuurschilders en uitbeelders van het stadsgezicht waren de broeders Gerrit Adriaensz. Berckheyde (1638-1698) en Hiob Adriaensz. Berckheyde (16301693). De Haarlemse landschapschilder Nicolaes Berchem (1620-1683) trok naar Italië en werd een der voornaamste zgn. Nederlandse Italianisanten. Zijn leerling Willem Romeyn (1624-1693) bleef steeds te Haarlem.

Ook het stilleven maakte in de Spaarnestad een bloeiperiode door. Het ontwikkelde zich langzamerhand tot de sobere „ontbijtjes** van Pieter Claesz. (ca 1597-1661) en Willem Claesz Heda (ca 1594-1680). Diens zoon Gerrit Heda (gest. 1702) zette de opvatting van zijn vader voort. Opmerkelijk werk vervaardigde ook Jan Jansz. van de Velde (ca 1619 - na 1660), zoon van de graveur Jan van de Velde. Pieter Roestraeten (1631-1698), leerling en schoonzoon van Frans Hals vond zijn arbeidsveld te Londen. In de 18de eeuw is het met de vooraanstaande plaats van de Haarlemse school gedaan; grote figuren komen er niet meer voor.

DR D. HANNEMA

< >