Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HAAGSE VREDESCONFERENTIES

betekenis & definitie

is de naam van een tweetal diplomatieke wereldconferenties, die in 1899 en 1907 te ’s-Gravenhage op initiatief van tsaar Nicolaas II van Rusland werden gehouden en die tot doel hadden het oorlogsgevaar te verminderen en de oorlogvoering minder wreed te maken. Ingevolge dit initiatief werd op uitnodiging van de Nederlandse regering van 18 Mei-29 Juli 1899 in het Huis ten Bosch te ‘s-Gravenhage de Eerste Vredesconferentie gehouden, de grootste diplomatieke conferentie tot dat ogenblik; 26 staten waren er met meer dan 100 gedelegeerden vertegenwoordigd.

Er werden op 29 Juli 1899 drie verdragen gesloten en drie verklaringen ondertekend. De verdragen hadden betrekking op: 1. beslechting van internationale geschillen (hierin werd arbitrage* als het beste middel tot het voorkomen van gewapende conflicten erkend en werden de staten aangespoord arbitrage-verdragen te sluiten; een bij de berechting te volgen procedure werd opgesteld; ten slotte hebben slechts weinig staten dit verdrag aanvaard); 2. wetten en gebruiken van de oorlog te land (met bijbehorend landoorlogreglement); 3. toepassing op de zeeoorlog van de beginselen van de conventie van Genève van 22 Aug. 1864 (Zee-Rode-Kruisverdrag). De verklaringen hadden betrekking op: a. het verbod, voor de tijd van vijf jaar, van het werpen van ontplofbare stoffen uit ballons of op dergelijke nieuwe wijzen; b. het verbod tot het bezigen van projectielen met het enige doel verstikkende of vergiftige gassen te verspreiden; c. het verbod tot het bezigen van zgn. dum-dum-kogels. Deze verdragen en verklaringen zijn alle door Nederland aanvaard en bekend gemaakt bij K.B. van 19 Sept. 1900, Stbl. 163. In 1907 (15 Juni tot 18 Oct.) werd, wederom te ’s-Gravenhage, thans op initiatief van de Amerikaanse president Theodore Roosevelt, een Tweede Vredesconferentie gehouden. Door meer dan 200 gedelegeerden, onder wie de voornaamste volkenrechtsgeleerden uit de gehele wereld, waren nu 44 staten vertegenwoordigd.

Deze Tweede Vredesconferentie had tot voornaamste taak de verdere ontwikkeling van de regelingen ter bevordering van de vrede, de regeling van het zeeoorlogsrecht en de uitbreiding van het landoorlogreglement. Met betrekking tot de beperking der bewapeningen vergenoegde ook deze conferentie zich met een resolutie, overeenkomende met die, aangenomen op de Eerste Vredesconferentie. Op andere punten echter, met name ten aanzien van het landoorlog recht en vooral ten aanzien van de regeling van geschillen door vreedzame middelen, maakte de conferentie vooruitgang. Ter vervanging en aanvulling van de resultaten van de eerste conferentie werden dertien verdragen en één verklaring aangenomen, die tot 30 Juni 1908 konden worden getekend. Zij hebben betrekking op: 1. vreedzame beslechting van internationale geschillen (z arbitrage); 2. beperking van het gebruik van wapengeweld bij het innen van schulden uit overeenkomst (Porterverdrag; z Drago-leer); 3. opening der vijandelijkheden; 4. wetten en gebruiken van de oorlog te land (met aangehecht landoorlogreglement) ; 5. rechten en verplichtingen der onzijdige mogendheden en personen in geval van oorlog te land (Landonzijdigheidsverdrag); 6. rechtstoestand der vijandelijke handelsvaartuigen bij de aanvang der vijandelijkheden; 7. verandering van handelsvaartuigen in oorlogsschepen (transformatieverdrag); 8. stellen van onderzeese zelfwerkende contactmijnen; 9. bombardement door de zeemacht in tijd van oorlog; 10. toepassing op de zeeoorlog van de beginselen van het verdrag van Genève (Zee-Rode-Kruisverdrag); 11. zekere beperkingen van de uitoefening van het buitrecht in de zeeoorlog; 12. instelling van een internationaal Prijshof (met additioneel protocol van 19 Sept. 1910; geen van beide in werking getreden); 13. rechten en verplichtingen der onzijdige mogendheden in geval van zeeoorlog (Zeeonzijdigheidsverdrag); 14. verbod om projectielen en ontplofbare stoffen uit ballons te werpen. De door de Eerste Vredesconferentie aanvaarde verklaringen, hierboven onder b en c vermeld, bleven van kracht.

Verder werd de wenselijkheid uitgesproken een derde vredesconferentie te houden na afloop van eenzelfde termijn als tussen de Eerste en de Tweede Vredesconferentie (dus in 1915). Deze Derde Conferentie is door het uitbreken van Wereldoorlog I nooit gehouden. Veel voorbereidend werk was er o.m. in Nederland reeds voor verricht. Wijlen de Leidse hoogleraar mr G. van Vollenhoven was hier de ziel van. De door de Tweede Vredesconferentie aangenomen verdragen en de verklaring zijn, op het onder 12 vermelde verdrag na, alle door Nederland aanvaard en bekend gemaakt bij K.B. van 22 Febr. 1910, Stbl. 73. Het additioneel protocol bij het onder 12 vermelde verdrag werd goedgekeurd bij de wet van 23 Sept. 1911, Stbl. 298.MR L. V. LEDEBOER

Lit.: J. B. Scott, The Hague Peace Conferences of 1899 and 1907 (2 dln, Baltimore 1909; Franse vertaling: 2 dln, Parijs 1927); B. de Jong van Beek en Donk, In ‘t zicht der derde Vredesconferentie (Dordrecht 1911); Verdragen, gesloten ter tweede Vredesconferentie, benevens de daar afgelegde verklaring, verzameld en van aanteekeningen voorzien door J. B. de Klerk en P. H. Rit ter (’s-Gravenhage 1915); Overeenkomsten en verklaringen tusschen de mogendheden, betreffende oorlog, arbitrage en neutraliteit — Verklaring van Parijs (1856) — van St petersburg (1868) — van ’s-Gravenhage (1899), tractaat van Genève (1906), Tweede Vredesconferentie, ’s-Gravenhage (1907), Londensche declaratie (1909).

Nederlandse, Duitse, Engelse en Franse tekst (’s-Gravenhage 1915); A. Pillet, Les conventions de La Haye du 29 juillet 1899 et du 18 octobre 1907 (Paris 1918); H. Wehberg, La contribution des conférences de la paix de La Haye au progrès du droit international (Recueil des Cours de l’Académie de droit international de La Haye, 37; Paris 1932); F. Hoffmann, Beiträge zur Vorgeschichte der ersten Haager Friedenskonferenz von 1899 (Hamburg 1935).

HAAGSPEL

een sinds 1561 gangbare benaming voor een rederijkersfeest, dat in tegenstelling tot het landjuweel* niet officieel gebonden was aan bepaalde regels, maar openstond voor iedereen, zonder verplichting de gewonnen prijs vermeerderd weer „op te hangen”. Aanvankelijk een nafeest als bij de schutters, van wie het is overgenomen, kreeg het haagspel weldra ook zelfstandige betekenis en genoot het zelfs een tijdlang een zekere populariteit, dank zij de geringere kosten, die er mee gemoeid waren en de vrijheid van inrichting. Op grond van de ongunstige betekenis van haag (verg. haagmunt, -preek, -school, -weduwe) zal die vrijheid wellicht ook hebben geleid tot verborgen bijeenkomsten, of tot het behandelen van in het openbaar minder passende onderwerpen.

Lit.: L. v. Boeckel, Landjuwelen en haagspelen in de XVe en de XVIe eeuw, in Jaarboek van de Fonteine (1943), blz. 35 e.v.