(Selachii) vormen een afdeling van de onderklasse der Kraakbeenvissen*. De recente haaien bezitten een kraakbenig skelet en overigens parige borst- en buikvinnen en onparige rug- en aarsvinnen.
Zij vertonen in de regel een typische lichaamsvorm: langwerpig, meestal min of meer rolrond en enigszins driehoekig op doorsnee. In tegenstelling met de Beenvissen liggen de kieuwen niet vrij onder een kieuwdeksel, maar liggen zij in 5-7 paar afzonderlijke kieuwholten, die zich met spleten naar buiten openen. De neusgaten en de dwarse mondopening liggen aan de onderzijde van de kop, terwijl de kaken met één of meer rijen driehoekige, stompe of scherpe tanden zijn bewapend. In plaats van met schubben is de huid met kleine tandjes bezet, waardoor zij ruw aanvoelt; dikwijls wordt deze gedroogd en voor verschillende doeleinden gebezigd, zoals voor de vervaardiging van zgn. chagrijnleer en door meubelmakers voor het polijsten van hout. Behalve de gewone oogleden, bezitten de haaien soms ook nog een binnenooglid, het knipvlies. Vele soorten hebben aan weerszijden van de achterkop een zgn. spuitgat, dat met de mondholte in verbinding staat en water kan doorlaten.
De eieren, die groot en weinig talrijk zijn, worden inwendig bevrucht; bij vele soorten komen zij ook inwendig bevrucht; bij vele soorten komen zij ook inwendig tot ontwikkeling, zodat de jongen dan levend ter wereld komen. In verband met de inwendige bevruchting, hebben de mannetjes voor de paring dienende roedevormige aanhangsels aan de buikvinnen. Het lichaam eindigt in een krachtige, buigzame staart, die hun een buitengewone zwemkracht en snelheid geeft. De grote haaisoorten bewonen dan ook vnl. de open zee, waar zij dikwijls weken lang hetzelfde schip begeleiden (omtrent het hen daarbij begeleidende loodsmannetje, Naucrates ductor z Horsmakrelen), terwijl de kleine soorten meest kustvissen zijn die in ontzaglijke scholen voorkomen. Sommige soorten zwemmen in de tropen de grote rivieren op, enkele soorten komen voorbij de poolcirkel voor. Fossiele haaisoorten vindt men talrijk in bijna alle formaties minstens van het Carboon af.Tot de Haaien behoren de grootste der bekende vissoorten; alle zijn vleeseters en vele der grote soorten zijn vraatzuchtig en gevaarlijke dieren. Toch schijnt de haai lang niet zo gevaarlijk voor de mens te zijn als beweerd wordt, indien hij met rust wordt gelaten; slechts betrekkelijk weinig soorten schijnen levende mensen werkelijk aan te vallen. Sommige der grootste soorten bezitten slechts kleine tanden en zijn uit de aard der zaak ongevaarlijk. De roofhaaien hebben de gewoonte op hun buit toe te zwemmen, met de rugvin boven water en wanneer zij hem genaderd zijn een schuinse draai te nemen, waardoor de naar onder gerichte mond op zijde komt en zij beter een beet kunnen toebrengen. Het voedsel schijnen zij reeds op een afstand te kunnen bemerken, zodat zij gemakkelijk gelokt worden. In Indië en China vormen gedroogde haaievinnen, die behalve als voedsel ook voor het bereiden van vislijm gebezigd worden, een bekend handelsartikel, dat van de Afrikaanse kust en uit de Arabische zee in Indië wordt geïmporteerd; in sommige jaren bereikte de hoeveelheid daarvan in Bombay een gewicht van 435 000 kg.
De bekendste tot de Haaivissen behorende families zijn:
1. Familie Notidanidae
Deze familie bevat de oorspronkelijkste vormen der Selachii. Zij zijn gekenmerkt door het bezit van 6 (Hexanchus) - 7 (Heptanchus) paar kieuwopeningen. Zij onderscheiden zich hierin van de overige families, waar (op één uitzondering na) steeds 5 paar kieuwopeningen voorkomen.
Fossiele vormen kent men sedert het Juratijdperk. Tot deze familie behoort ook het geslacht Chlamydoselachus, met slechts enkele kleine soorten, zo Chlamydoselachus anguineus, bekend van Noorwegen, Madeira en Japan.
2. Familie Isuridae.
De tot deze familie behorende haaien bereiken alle een aanzienlijke lengte. Alle thans nog levende geslachten zijn vertegenwoordigd onder de fossielen uit de Krijt- en tertiaire formaties, terwijl een uitgestorven geslacht voor het eerst in de steenkoolformaties voorkomt. Als de bekendste geslachten vallen te noemen: Isurus, met een drietal soorten, waarvan I. cornubica, de Neushaai, die de Middellandse Zee en de Atlantische kusten van Noord-Amerika en Europa bewoont, de meest bekende is. Hij bereikt een lengte van meer dan 3 m. Op onze kust is hij bij herhaling gevangen. Een tweede geslacht is Carcharodon, met slechts één bekende soort, C. rondeletii, die de vreselijkste van alle haaien schijnt te zijn.
Hij komt in alle warme streken voor en bereikt een lengte van 12 m. Uit de talrijke fossiele Carcharodontanden, die in verschillende tertiaire lagen voorkomen, volgt, dat dit geslacht vroeger veel talrijker dan thans schijnt geweest te zijn en reusachtige afmetingen moet hebben bezeten, daar er tanden gevonden zijn, die aan de basis 10 cm en langs de zijde 13 cm meten, terwijl die afmetingen bij een 12 m lange vis resp. 4,5 en 6,5 cm bedroegen. Daar dergelijke kolossale tanden dikwijls uit de diepzee werden opgehaald, is het mogelijk dat deze soort, die een lengte van meer dan 25 m bereikte, eerst in historische tijd is uitgestorven. Zelfs is het denkbaar dat zij nog eens levend zal worden aangetroffen. De Voshaai, Alopias vulpes, kenbaar aan de zeer lange staart, is bijna kosmopoliet en komt nu en dan ook in de Noordzee voor, vooral aan de Britse kust, maar zeer zelden aan onze kust. Als laatste geslacht valt te noemen Cetorhinus, eveneens met slechts een enkele soort, nl. C. maximus, de Reuzenhaai. Hij wordt 10 m lang.
Het is de grootste haai van de Noordatlantische Oceaan. Zijn voedsel bestaat uit kleine vissen en andere zeedieren. Op verschillende plaatsen, o.a. op de Ierse kust, wordt op deze haai gejaagd om de olie, die uit de lever wordt gewonnen (1 à 1½ ton per vis). Jonge exemplaren zijn enige malen aan onze kust gevangen.
3. Familie Scylliorhinidae of Hondshaaien
Deze familie omvat verschillende geslachten van meest kleine of niet zeer grote, meestal in de nabijheid van de kust levende haaien. Het bekendste geslacht is Scylliorhinus bestaande uit kleine kustvissen, die op de bodem van de zee van schaaldieren, dode vissen e.d. leven. Zij komen haast overal in de gematigde en tropische zeeën voor, dikwijls in zo groten getale dat zij de vissers hinderlijk zijn. Van de op de Europese kust voorkomende soorten wordt S. canicula, de Hondshaai bij ons aangetroffen. Bij deze soort komen talrijke kleine vlekken voor en zij bereikt een lengte van niet meer dan ruim ½ m. De wijfjes leggen door een doorschijnend gele, hoornachtige schaal omhulde eieren, van langwerpig vierhoekige vorm, waarvan de hoeken in lange gekronkelde draden uitlopen.
Een ander geslacht Stegostama, met slechts een enkele bekende soort, S. tigrinum, is een van de algemeenste en fraaiste haaien van de Indische Oceaan. Zij bereiken een lengte van 3-4,5 m en worden om de tekening met zwarte of bruine dwarsbanden en vlekken Zebrahaaien genoemd. Een merkwaardig geslacht is nog Crossorhinus; de daartoe behorende soorten, die ca 3 m lang worden, hebben een brede, vlakke kop met een stompe snuit en een ver naar voren geplaatste bek. Langs de kop zijn talrijke franjeachtige aanhangselen. Zij komen voor aan de kusten van de Stille Oceaan van Japan tot Australië.
4. Familie Carcharinidae of zgn. Mensenhaaien. Tot deze familie behoort in de eerste plaats het geslacht Carcharinus, dat de zgn. Echte Haaien omvat, met een 40-tal soorten. De bekendste is de Blauwe Haai (C. glaucus), die 3,5-4,5 m lang wordt. Deze soort is éénmaal aan onze kust gevangen. Andere soorten van dit geslacht bereiken zelfs een lengte van 7,5 m en meer. Een ander bekend geslacht is dat der Hamerhaaien (Zygaena), met een 5-tal soorten, merkwaardig om hun onder de vissen enige vorm van de kop. Ook deze soorten behoren tot de meest gevreesde in de oceanen, waar zij zeer talrijk voorkomen. Zygaem malleus, de Hamervis of Hamerhaai, is de veelvuldigst en in bijna alle tropische en subtropische zeeën voorkomende soort. Eens aangespoeld aan onze kust gevonden. De Tijgerhaaien (Galeocerdo), zo genaamd wegens de donkere dwarsstrepen op de rug, behoren tot de voor de mens gevaarlijke haaien. Ten slotte zijn nog te vermelden de geslachten Eugaleus en Mustelus, waartoe de zowel in warmere streken als in de zeeën om Europa en ook op onze kust voorkomende Ruwe Haai (E. galeus) en de Toonhaai (Mustelus) behoren. Beide soorten gelijken zeer veel op elkander en hebben de typische haaivorm. De eerste soort heeft echter 3 of 4 onduidelijke rijen spitse tanden, terwijl de Toonhaai talrijke stompe tanden bezit, die een plaveisel op de rand der kaken vormen.
5. Familie Rhinodontidae
Deze familie omvat slechts één geslacht met één soort, nl. Rhinodon typicus, een van de grootst bekende haaien, die echter geheel onschadelijk is. Exemplaren van 15 m zijn bekend, maar er zouden er ook van zelfs 21 m voorkomen. De tanden zijn buitengewoon klein maar talrijk. De snuit is, afwijkend van de regel, kort en breed en de ogen zijn klein.
6. Familie Squalidae
Onder de verschillende tot deze familie behorende geslachten behoort een ook op onze kust levende soort, nl. Squalus acanthias, de Doornhaai, kenbaar aan de doornen of stekels, waarmede de rugvinnen van voren gewapend zijn. Het zijn kleine vissen, van hoogstens 1 m lengte. De verspreiding van deze en ook andere soorten van Squalus is merkwaardig, daar zij in de gematigde zeeën van het noordelijk en het zuidelijk halfrond voorkomen, maar niet in de daartussen gelegen tropen. Door hun groot aantal veroorzaken zij dikwijls enorme schade aan de vissers, daar zij de netten en lijnen met hun scherp gebit vernielen en de vis uit de netten wegvreten. Op sommige visgronden is het dientengevolge dikwijls niet mogelijk om te vissen. Soms wordt op hen gevist voor grondstof voor visolie- en guanofabrieken.
Verder vallen nog te noemen het geslacht Centrophorus, met een g-tal soorten, die op zeer grote diepten schijnen te leven en het geslacht Somniosus, met S. microcephalus, de bekende Groenlandse Haai, een der weinige soorten, die de Poolzee bewoont. Hij wordt ca 7-8 m lang en hij schijnt zelden of nooit mensen aan te vallen. Van de walvissen is hij echter een van de grootste vijanden.
7. Familie Pristiophoridae
Van deze familie valt de merkwaardige gelijkenis met de eigenlijke Zaagvissen te vermelden, die echter tot de Roggen* behoren. Behalve de volgende familie tonen ook zij de nauwe verwantschap tussen haaien en roggen duidelijk aan. Zij zijn kleiner dan de echte Zaagvissen en hebben de kieuwopeningen op zijde en niet van onder, zoals bij de roggen. Bovendien zijn van onder aan de zaag nog een paar tentakels aanwezig. De zaag is ontstaan door vergroeiing en verlenging van het kraakbeen van de schedel tot een buitengewoon lang vlak blad, dat van tanden is voorzien. Er zijn 4 soorten van deze familie bekend, die bij Japan en Australië voorkomen.
8. Familie Squatinidae
Deze om haar zonderlinge vorm merkwaardige familie vormt een overgang tot de Roggen, zowel door de lichaamsvorm als door de levenswijze. Slechts een enkel geslacht is van deze familie bekend, nl. Squatina. De Zee-engel, S. squatina, komt zelden aan onze kust voor, maar schijnt vroeger algemeen te zijn geweest. Deze soort is kosmopoliet. De Squatinidae verschijnen het eerst in de boven-Jura.
PROF. DR L. F. DE BEAUFORT
Lit.: G. P. Whitley, The Fishes of Australia, Part I. The Sharks etc. (Sydney 1940); H. G. Redeke, Fauna van Nederland, afl.
X. Pisces (Leiden 1941).