de overeenkomst van 16 Mei 1795 tussen de Franse Republiek en de Bataafse, welke de onderlinge verhouding regelde. In beginsel scheen die verhouding beslist, toen de representanten van het Franse volk bij het leger van Pichegru de Bataafse onafhankelijkheid erkenden (21 Jan. 1795).
Dit besluit ontstemde de Parijse machthebbers, die van ’s lands gunstige ligging voor de oorlogvoering met Engeland wilden profiteren en voor de bevrijding van de Bataven uit de tirannie van het ancien régime een behoorlijk honorarium dachten te becijferen. De bijzondere gezanten van de Staten-Generaal, Blauw en Meyer, waagden het daarom niet te Parijs van hun instructie, welke gebaseerd was op de verklaring van 21 Jan., opening te doen. Zij beperkten zich tot het in ontvangst nemen van de hoge eisen (o.m. afstand van Staats-Vlaanderen, Walcheren, Zuid-Beveland en al het land bezuiden de Waal) van de Franse regering, welke hen niet behandelde als ambassadeurs van een erkende mogendheid. De Staten-Generaal wezen de eisen van de hand (25 Mrt 1795) en formuleerden een tegenvoorstel, dat voor het Franse zelfgevoel onaanvaardbaar was. Men bevond zich dus in een impasse, want de Franse Republiek kon niet tot geweld overgaan, omdat dit de vredesonderhandelingen met Pruisen (te Bazel) zou verstoren. Er werd een uitweg gevonden door de onderhandelingen te verleggen van Parijs naar Den Haag.
Zij werden gevoerd door Siéyès en Reubell, de meest invloedrijke leden van het Comité de salut public, en Pieterz Paulus, de voorzitter van de Hollandse representanten. Na vijf dagen eindigden zij met een belangrijke verzachting van de Franse eisen. Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen werden afgestaan, onder toezegging van een aequivalent bij de algemene vrede. Bedoeld waren de enclaves in Brabant en in andere streken. Voorts verwierf Frankrijk het medegebruik van de haven van Vlissingen, alsmede het recht om ook na de vrede garnizoen te leggen in de stad. De onroerende goederen van stadhouder Willem V zouden aan de Bataafse Republiek worden overgedragen.
De geldelijke schadeloosstelling werd bepaald op 100 millioen gulden onder aftrek van 10 millioen voor de vele requisities. Ten slotte moest de Bataafse Republiek binnen haar grenzen een leger van 25 000 Fransen onderhouden. Op deze voorwaarden zag de Bataafse Republiek haar onafhankelijkheid erkend. Echter, aan het verdrag was een of- en defensieve alliantie met Frankrijk verbonden, tot aan de vrede en voor immer tegen Engeland. Het gevolg was dus een oorlog met Engeland, welke in Sept. 1795 officieel werd verklaard. Dit betekende terstond het verlies van een belangrijk deel van de handelsvloot.
Straks zou ook het koloniaal bezit ernstig getroffen worden. Met Pruisen kwam de Bataafse Republiek echter niet in oorlog, want dit koninkrijk sloot in 1795 met Frankrijk de vrede van Bazel.PROF. DR L. G. J. VERBERNE