Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HAAGBEUK

betekenis & definitie

behorende tot het geslacht Carpinus van de familie der Betulaceae, dat ca 26 soorten bevat die voorkomen van Europa tot in Oost-Azië en voorts in Noord-Amerika. Zij vormen kleine tot middelhoge bomen.

De Europese haagbeuk, ook wel steenbeuk, juk- of wielboom genaamd (Carpinus Betulus L.), komt voorin West-, Midden- en Zuid-Europa, Klein-Azië en Perzië, waar hij deel uitmaakt van het zgn. eiken-haagbeukenbos, een bos type, dat in Europa veel voorkomt. De haagbeuk onderscheidt zich van de beuk door de kortere, spits ei vormige, groenbruin gevlekte knoppen, de tussen de nerven meer geplooide, dubbel gezaagde bladeren, die meer op het blad van een iep gelijken, de langgerekte mannelijke katjes die 3 tot 5 cm lang zijn en de in trossen hangende vruchten, die hartvormige, geripie nootjes zijn en elk aan een groot, drielobbig dekblad zijn verbonden. De stam is gekenmerkt door verticale lijsten. In Nederland komt de haagbeuk, die veel schaduw kan verdragen, van nature meestal in struikachtige vorm voor als onderhout in loofhoutbossen op meer vruchtbare grond. Hij wordt tegenwoordig echter vaak ook in naaldhoutbossen als onderhout aangeplant ter verzorging van de grond. In parken vindt men hem vaak als mooie boom met brede kroon.

Van oudsher wordt de haagbeuk in Nederland veel gebruikt voor de aanplant van hagen, waarvoor hij zich uitstekend leent, mede doordat het blad in verdorde toestand gedurende de winter aan de twijgen blijft zitten. In parken en tuinen en ook als straatbeplanting ziet men wel Carp. B. var. fastigiata Jeag. met een smalle, pyramidevormige kroon. Het hout van de haagbeuk is zeer hard en is het zwaarste der inlandse loofhoutsoorten (s.g. 0,82). Spint en kernhout zijn wit en zeer dicht. Het werkt erg en is. aan de buitenlucht blootgesteld, even weinig duurzaam als beukenhout.

Het is bij uitstek geschikt voor houten hamers, kamwielen, tandraderen, katrollen, onderdelen van machines, landbouwwerktuigen, gereedschapsstelen, e.d. In Atlantisch Amerika vervult C. caroliniana Walt., aldaar Hornbeam genaamd, in het loofhoutbos dezelfde rol als zijn Europese soortgenoot bij ons, waarmee hij, ook wat het uiterlijk betreft, veel overeenkomst vertoont. Er komen nog enige soorten voor in Z.O.-Europa, Klein-Azië, in de Himalaya, China en Japan.Lit.: William M. Harlow and Ellwood S. Harrar, Textbook of dendrology (New York 1937); A. Rehder, Manual of cultivated trees and shrubs (New York 1940); G. Houtzagers en M. de Koning, De boomsoorten (Arnhem 1945); A. te Wechel, Fijnhout (Diligentia-reeks 1945).

< >