Duits germanist (Wismar 17 Jan. 1878-Berlijn 25 Nov. 1940), werd in 1908 docent te Breslau, in 1911 hoogleraar te Heidelberg en in 1920 te Berlijn. Zijn voornaamste studiegebied is de Oudgermaanse en Oudnoorse cultuur en poëzie geweest.
Bibi.: Beiträge zur Eddaforschung (1908); Walhall (1913); Uitgave van de Edda (1914-’17; tekst en glossarium); Die Ueberlieferungen vom Gotte Baldr (1920); Die altnordische Literatur (1923); Altgermanische Kultur (1925); Germanen und Kelten (1929); Germanische Ur- und Frühgeschichte (1934); Von Altertum zum Mittelalter (1935); Die Runen, in: Acta Philologica Skandinavica 1937/38. Volledig overzicht van zijn geschriften tot aan zijn 60ste jaar in: Beitr. z. Runenkunde u. nordischen Sprachwissensch., uitg. d. K. H. Schlottig, blz. 176-192 (Leipzig 1938).
