of Anagallis L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Primulaceeën met 24 soorten in Europa, het mediterrane gebied en Midden-Azië, meest overblijvende, rechtopstaande of liggende kruiden met tegenovergestelde, gaafrandige bladeren en alleen in de bladoksels staande bloemen met een 5-delige kelk en kroon, 5 tegenover de kroonslippen staande, behaarde meeldraden en een 1-hokkig vruchtbeginsel, dat tot een met een dekseltje openspringend, bol, veelzadig doosvruchtje wordt. In Nederland heeft men van dit geslacht 2 soorten, nl. A. arvensis L., ook wel rode muur geheten, de scarlet pimpernel der Engelsen, met ongesteelde, langwerpig-eivormige bladeren en menierode bloempjes, die weinig groter zijn dan de kelk, vrij algemeen op bouwland en in moestuinen, en A. tenella Murr., een teer plantje van moerassige heiden en duinpannen, met gesteelde, rond-eivormige, kort toegespitste blaadjes en rosé bloemen, die 3 maal langer zijn dan de kelk.
Een soort met grotere bloemen uit Zuid-Europa, A. linifolia L., vindt men in tuinen gekweekt.Over de etymologie van de naam Guichelheil is veel te doen geweest. In het Duits spreekt men van Gauchheil (Gauch betekent gek of schelm). Inderdaad zou in de middeleeuwen het bijgeloof hebben bestaan, dat men zich tegen dieven kon beschermen, door dit kruid op zijn drempel te leggen. Aannemelijker is intussen de verklaring, dat men gemeend heeft, er ziekten van de geest mee te kunnen genezen. Reeds Dioscorides vermeldde een geneeskrachtige werking. Ten slotte heeft men hier nog gedacht aan het middelhoogduitse woord gâch, dat snel betekent. Guichelheil zou daarmede worden: snel genezend kruid.