Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VERSTERKINGSKUNST

betekenis & definitie

heet in de oorlogvoering en de voorbereiding der landsverdediging de kennis van het aanleggen van versterkingen of verdedigingswerken, zijnde technische verbeteringen van het gevechtsterrein, uitgevoerd volgens tactische overwegingen, welke het mogelijk maken, een vijandelijke overmacht met een minderheid aan troepen te binden en daaraan gedurende korter of langer tijd weerstand te bieden. In verband met de wijze, waarop deze versterkingen zijn ingericht, onderscheidt men: veldversterkingen, duurzame of permanente en tijdelijke of semi-permanente versterkingen.

Bij veld- of vluchtige versterkingen, oudtijds veldverschansingen genoemd, die alleen tijdens het gevecht of het bezetten van een stelling in de bewegingsoorlog een rol spelen, worden meestal slechts lichte aarden dekkingen met niet meer dan scherfvrije schuilplaatsen door de troepen zelf gemaakt, door snel aan te leggen hindernissen beveiligd en door maskering tegen zicht van de grond en uit de lucht gedekt.Duurzame en in zekere mate ook tijdelijke versterkingen worden uitgevoerd voor langere duur (dus ook in de stellingoorlog) en moeten daartoe, door constructie en ligging, bestand zijn tegen een min of meer langdurige beschieting uit het zwaarste geschut en zoveel mogelijk ook tegen bombardement uit vliegtuigen. De aanleg van deze verdedigingswerken is daarom in de tegenwoordige tijd een afzonderlijke technische wetenschap geworden, welke alleen uit een oogpunt van traditie nog met de oude naam: vestingbouw kan worden aangeduid.

Afgezien van bovengenoemd onderscheid en de uiteraard verschillende materialen, hebben alle versterkingen in wezen dezelfde samenstelling, omdat de tactische en technische beginselen van vuuruitwerking en dekking in de hoofdzaken gelijk zijn gebleven. De materialen zijn in Nederland, wegens de bodemtoestand, steeds grond en water geweest, in mindere mate dan elders metselwerk, en eerst later zijn, evenals in andere landen, beton, gewapend beton en pantseringen toegepast. Voor veld- en tijdelijke versterkingen worden, naast grond en water, ook veel hout en ijzeren balken bij het maken van dekkingen gebruikt.

Men treft alzo bij alle soorten versterkingen als elementen aan: gedekte gevechtsopstellingen (loopgraven, vestingwallen, batterijen, kazematten, koepels), gedekte onderkomens (schuilplaatsen, remises, woonkazematten) en hindernissen (natte, soms droge grachten, puntdraadversperringen, inundatiën, enz.). Ook de samenstellingen daarvan komen in karakter met elkaar overeen, hetzij men stellingen aanlegt in de bewegings- of de stellingoorlog of reeds in vredestijd permanente verdedigingsstellingen of afzonderlijke werken op strategische punten e.d. bouwt, als: afsluitingslinies, kringstellingen, kustversterkingen of sperforten. De forten treft men in de veld- en tijdelijke versterkingskunst veelal aan in de vorm van zgn. tactische steunpunten, d.z. op min of meer weerstandbiedende wijze versterkte „terreinvoorwerpen .

BEGINSELEN VAN DE MASKERING

Van versterkingen, enz. Maskering (vermomming, camouflage) omvat de middelen, om in de oorlog alle voor de vijand belangrijke doelen aan zijn waarneming te onttrekken door óf aan die doelen het voorkomen te geven van iets, wat zij niet zijn (bijv. een betonkazemat, afgedekt en beschilderd als een woonhuis), óf ze zoveel mogelijk onzichtbaar dan wel onvindbaar te maken, nl. door aanpassing aan de omgeving door vorm en kleur (camouflage) of door verberging onder of achter schermen of maskers. In de tegenwoordige Nederlandse militaire voorschriften wordt voor al deze middelen te zamen het woord camouflage gebruikt.

Werd reeds vóór Wereldoorlog I de te velde zo zichtbare donkere uniform der vechtende troepen door de grijze veldtenue vervangen, in die oorlog en nog meer in Wereldoorlog II bleek de noodzakelijkheid, de maskering wetenschappelijk te leiden, opdat de legereenheden van de nodige maskeringsmaterialen kunnen worden voorzien en aan alle militairen de vereiste „camouflagetucht” kan worden bijgebracht. Een en ander heeft thans vooral ten doel, te beschermen tegen vijandelijke waarneming uit de lucht en de daarbij te maken fotografische opnamen en voorts tegen zijn waarneming vanaf de grond. De infanterie moet in het bijzonder vermijden zich bloot te geven door glans of licht, vorm en schaduw en daarbij geoefend zijn in het zich geruisloos en onzichtbaar bewegen door het terrein. Bij de artillerie instelling moet het ontstaan van brandvlekken vóór de geschutmondingen worden voorkomen, bij voertuigen en colonnes, vooral bij motortransport, moet voortdurend worden gestreefd naar het oplossen van de problemen, gesteld door de beweging, de slagschaduwen, de weerkaatsing van licht en de sporen, welke die voertuigen achterlaten. Beschildering van het materieel, om de vormen daarvan tegen de achter- of ondergrond „weg te werken”, zal steeds bijzondere kennis en zorg vereisen; het vergt de toepassing van zeer verschillende methoden, zowel voor geschut en voertuigen als uiteraard voor oorlogsschepen en vliegtuigen.

Schijnwerken van allerlei aard kunnen de vijand in het onzekere brengen, welke opstellingen de werkelijke zijn en bij goede plaatsing tot munitieverspilling leiden.

De doeltreffendheid der eigen maskeringsmaatregelen zal, zo enigszins mogelijk ook uit de lucht, moeten worden gecontroleerd.

KOL. W. H. SCHUKKING

Lit.: Voorschrift Inrichten Stellingen, Dl IX, Maskeering (Breda 1931).

< >