Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Godert alexander gerard philip van der CAPELLEN

betekenis & definitie

Baron van der (Utrecht 15 Dec. 1778-De Bilt 10 Apr. 1848), bekleedde na zijn promotie in de rechten aanzienlijke ambten in de provincie Utrecht. De inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk dwong hem af te treden als minister van Eredienst en Binnenlandse Zaken (27 Mei 1809 -31 Dec. 1810).

Hij verkoos ambteloos burger te blijven, totdat koning Willem I hem naar Brussel zond ter voorbereiding van de vereniging van Nederland en België. Na de Conventie van Londen (13 Aug. 1814) werd hij met Elout en Buyskes lid van de Commissie-Generaal, die namens de koning het bestuur over de Aziatische koloniën uit handen der Engelsen zou overnemen. Eerst na beëindiging van het Wener Congres kon de Commissie-Generaal vertrekken. Nadat zij haar taak volbracht achtte, bleef Van der Capellen achter om het tweede deel van zijn opdracht te volbrengen.

Van 16 Jan. 1819-1 Jan. 1826 trad hij op als gouverneur-generaal. Zijn beleid als G.G. is door tijdgenoten en historici fel bestreden. Eerst in de laatste jaren zijn stemmen vernomen, die voor een herziening van de oorspronkelijke opvattingen pleiten. Niet de schatkist, doch het welzijn der inlandse bevolking had zijn warme belangstelling.

Een ondubbelzinnig getuigenis hiervan vinden wij in het kolonisatierapport van 17 Juli 1822. De afschaffing van het eeuwenoude Molukse specerijen-monopolie (1824) werd door de moederlandse regering, die in het Londens Tractaat van 17 Mrt 1824 de Molukken nadrukkelijk had uitgezonderd van vrije vaart en handel, niet goed opgenomen. Hij kantte zich fel tegen de uitgifte van landerijen aan particulieren. De Wilde, een der lastigste eigenaren, was genoodzaakt, ondanks aanvankelijk succes bij de koning, tot verkoop van Soekaboemi over te gaan.

Dit hing samen met de nog niet opgeloste kwestie, welke politiek zou worden gevoerd: Preangerstelsel, Landrentestelsel of Uitgifte van Particuliere Landerijen. In zijn kolonisatierapport ontwikkelde Van der Capellen zijn bezwaren tegen vermeerdering van het Europees landbezit, in de vorm van particuliere landerijen. Het rapport vormt tevens een toelichting op de inmenging van de landvoogd in de Vorstenlandse landverhuringen. De maatregelen van de G.-G. leidden hier tot ongewenste gevolgen.

Hier was de situatie niet zo eenvoudig en de decreten van 6 Mei en 30 Mei 1823, waarbij alle contracten met een looptijd van langer dan driejaren ontbonden werden verklaard, getuigden niet van grote staatsmanswijsheid. De zelfbestuurders voelden zich in hun prestige aangetast en dit gevoegd bij de hun opgelegde verplichting tot schadeloosstelling, en het gemis aan tact bij de regering en haar residenten aan de vorstenhoven, leidde mede tot de vijandschap van Diepo Negoro en de Java-oorlog. Kostbare expedities moesten worden gevoerd tegen de sultan van Palembang, de Padri’s, de Chinezen aan Borneo’s Westkust, de vorsten van Boni, Celebes en Tanette. Aansluitend op het door de CommissieGeneraal vastgelegde in het R.R. omtrent het onderwijs, richtte Van der Capellen enige Inlandse en Europese scholen op.

Te Batavia verrees een middelbare school voor de opvoeding van jonge dames; een inspecteur voor onderwijsaangelegenheden werd aangesteld (1822). Het door Van der Capellen gevoerde financiële beleid, dat gebaseerd was op de hoge koffieprijzen in 1816, leidde tot een catastrofe, toen de wereldmarktprijs inzonk. Van der Capellen trachtte zich te redden door niet alleen bij de Ned. Handel-Maatschappij ƒ 8 000 000,—- op te nemen, maar ook door een lening te sluiten bij het Engelse bankiershuis Palmer & Co. te Calcutta, £ 60 000,— groot, onder verband van inkomsten en territoriale bezittingen in Indië.

Dit deed de maat overlopen: de koning beval hem het regiment over te dragen aan de vice-president van de Raad van Indië, generaal de Koek. Na zijn terugkeer vestigde hij zich op huize Vollenhoven te De Bilt en werd presidentcurator aan de Utrechtse Universiteit.PROF. DR F. C. GERRETSON

Lit.: Bosch, Levensschets van G. A. G. P.

Baron van der Capellen van Berkenwoude (Utrecht 1849); J. E. Doornik, Vrijmoedige Gedagten over Nederlands Indië en over de regering van den G.G. Van der Capellen (Amsterdam 1826); J.

B. J. van Doren, De terugkomst der Nederlanders en de uitbreiding van hun gezag op het eiland Borneo, ter nagedachtenis van den Baron van der Capellen (Amsterdam 1865); P. J. Elout, Bijdragen tot de kennis van het koloniaal beheer getrokken uit de nagelaten papieren van wijlen den minister van staat Elout (’s-Gravenhage 1851); C.

F. Sirtema van Grovestins, Gomte van der Duyn et Baron de Capellen. Notice et souvenirs biographiques (1852); E. H. s’Jacob, Landsdomein en Adatrecht (Utrecht 1948); J.

W. de Klein, Het Preangerstelsel (1677-1871) en zijn nawerking (Leiden 1931); S. J. Ottow, De oorsprong der conservatieve richting. Het kolonisatierapport-Van der Capellen, uitgegeven en toegelicht (Utrecht 1937); J.

A. S pen gier, De Ned. Oost-Indische bezittingen onder het bestuur van den Gouv.-Gen. G.

A. G. P. Baron van der Capellen: 1819-1825, ie gedeelte (Amsterdam 1863).

< >