Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Koninkrijk HOLLAND

betekenis & definitie

naam van Noordnederl. staat (1806-1810). Het ontstaan hangt samen met Napoleons Continentaal*-stelseIpolitiek ten aanzien van Engeland.

Daarvoor achtte hij het noodzakelijk het continent beter te beheersen dan mogelijk was door middel van een stelsel van bondgenootschappen met min of meer zelfstandige staten. Daarom vormde hij in de eerste helft van 1806 een aantal états secondaires, wier hoofden door het Napoleontisch familiestatuut volstrekt aan de keizer onderworpen waren. Zo moest ook het Bataafse Gemenebest {z Bataafse Republiek) een Napoleontische monarchie worden onder zijn broeder Lodewijk. De zeer ernstige oogziekte van raadpensionaris Schimmelpenninck * kon dienen als voorwendsel voor de staatswijziging.Op Napoleons „instigatie” werd door een Bataafse delegatie, met Verhuell, Bataafs gezant te Parijs, aan het hoofd, aan de keizer verzocht zijn broeder Lodewijk als koning en leider van de staat te plaatsen. Napoleon antwoordde genadiglijk toestemmend. Het ambtelijk raadpensionarisschap werd dus omgezet in een koningschap bij de gratie Gods. In beginsel een voltooiing van de ontwikkeling van het Bataafse Gemenebest sinds 1801 (z Bataafse Republiek). Echter, het koningschap van een Bonaparte zou die voltooiing niet kunnen brengen: het miste verdienste, en vooral, het miste het nationaal-dynastieke element.

Volgens de constitutie van 7 Aug. 1806 was het land verdeeld in tien departementen, waarbij in 1807 als elfde departement Oost-Friesland gevoegd werd, elk met een landdrost aan het hoofd. Het wetgevend lichaam bestond uit 39 leden, benoemd door de koning uit een voordracht, opgemaakt door het wetgevend lichaam en het departement, waarvoor de verkiezing plaats had. Het kon zich weinig doen gelden. Belangrijker betekenis had de staatsraad, welke door de koning gepresideerd werd en meer was dan een adviserend college. Men heeft hem genoemd de eigenlijke centrale werkplaats, waar de wetten en de bestuursmaatregelen werden ontworpen. De bevoegdheden van de ministers waren bescheiden.

Dit houdt verband met de opvatting, dat de administratieve bevoegdheden streng gescheiden moesten blijven van de legislatieve. Onder Lodewijks ministers waren verschillende bekwame mannen als Van Maanen* (justitie), Krayenhoff* (oorlog), Verhuell (marine) en vooral Gogel* (financiën). De koning zelf was een welwillend man en bepaald goedig van aard. Hij bezat echter slechts een bescheiden werkkracht, was ziekelijk van gestel. Dat hij zijn residentie verlegde naar Utrecht en daarna naar Amsterdam, kenschetst zijn wispelturigheid.

Het nieuwe bewind pakte de zaken aan met een brede bedrijvigheid, maar niet steeds werd wat men begon, tot een goed einde gebracht. Toch zijn verschillende belangrijke hervormingen tot stand gekomen: een crimineel wetboek, dat in veel aansloot bij het Oudhollands recht; een burgerlijk wetboek, dat afhankelijk was van de Franse Code Civil; een wetboek van koophandel en een wet op rechterlijke organisatie. Beide laatstgenoemde wetten hebben het, wegens de inlijving bij Frankrijk (1810), niet tot practijk gebracht. Van diepgaande werking was de regeling van de departementale en plaatselijke besturen, welke, ten koste van de regentie, steeds meer in handen kwamen van ambtenaren. Ook in dezen was het bewind van Lodewijk een voortzetting van dat van Schimmelpenninck, zodat het koninkrijk Holland, ondanks alles, toch nog gebleven is het Bataafse Gemenebest.

Ook het streven van koning Lodewijk naar zelfstandigheid ten opzichte van Frankrijk heeft deze ontwikkeling bepaald. En tegelijkertijd de mislukking van zijn koningschap gebracht, want de verhouding tussen Lodewijk en zijn keizerlijke broeder is weldra moeilijk geworden, ’s Konings volgehouden weigering om over te gaan tot tiërcering van de staatsschuld — de financiële toestand van het land was inderdaad uitermate hachelijk — bracht moeilijkheden. Ook wees Lodewijk de invoering van de conscriptie af. Beslissend was zijn houding ten aanzien van de Continentaal-stelselpolitiek. Aan de afkondiging van de voorschriften kon hij zich niet onttrekken, maar de toepassing bleef weinig afdoende. Daardoor werd de smokkelhandel een lucratief bedrijf — en demoraliserend, omdat hij winsten bracht waar zij niet behoorden.

Napoleon trok uit een en ander zijn conclusies. Een poging om zich op elegante wijze van Lodewijks koningschap te ontdoen door hem de Spaanse kroon aan te bieden, mislukte op een weigering. Een crisis kon niet uitblijven: Napoleon was gebonden aan de consequenties van de oorlog met Engeland. Hij gebruikte de landing van de Engelsen in Zeeland (1809), die een aanval op Antwerpen bedoelden, voor het uitlokken van een conflict. Hun aanvankelijk succes werd aan Lodewijk verweten. Hij werd naar Parijs ontboden, waar een vernederende behandeling zijn deel werd.

Ten slotte zag hij zich genoodzaakt een nieuw verdrag te tekenen (16 Mrt 1810), waarbij hij afstand moest doen van het gebied bezuiden de Waal, dat met het keizerrijk werd verenigd. Bovendien zou het douanetoezicht in handen komen van keizerlijke ambtenaren en zou een leger van 18 000 man, voor de helft Fransen, de voornaamste zeegaten bezetten. Nauwelijks teruggekeerd in zijn koninkrijk moest Lodewijk ervaren, dat hij niets bereikt had. Hij bleef geplaagd met allerlei chicanes: de hoge toon van de Franse gezant, de aanmatigingen van de vreemde douaniers, van Oudinot, de commandant van de Franse troepen, wier aantal op 20 000 gebracht was en die verschillende steden bezetten. Ten slotte maakte Oudinot aanstalten om ook Amsterdam te bezetten. Een ogenblik dacht Lodewijk er over gewapende weerstand te bieden, maar de ministerraad, de machteloosheid erkennend, weigerde te volgen.

Zo kwam het einde: Lodewijk deed afstand van de regering en ontvluchtte heimelijk het land om uit te wijken naar Bohemen. Toen verscheen het decreet van Rambouillet, dat reeds gereed lag en waarvan de redactie aangepast werd aan de veranderde situatie. Het lijfde het koninkrijk Holland in bij het Franse keizerrijk.

PROF. DR L. G. J. VERBERNE

Lit.: Louis Bonaparte, Documents historiques et réflexions sur le gouvernement de la Hollande (3 dln, Bruxelles 1820); H. T.

Colenbrander, Schimmelpenninck en koning Lodewijk (Amsterdam 1909); J. H. Deibel, De Engelsche inval in Zeeland (Middelburg 1909); A. Dubosq, Louis Bonaparte en Hollande d’aprèsseslettres, 1806-1810 (Paris 1911);H. Gallois, Geschiedk. aanmerkingen op de geschiedk. gedenkstukken door Lod. Bonaparte (Deventer 1820); M.

W. de Jonge, Pleitredenen in de zaak tegen Lodewijk Napoleon (’s-Gravenhage 1820); Th. Jorissen, Napoléon I et le Roi de Hollande (Paris-La Haye 1868); Idem, De ondergang van het koninkrijk Holland (Arnhem 1871); G. R. Th. Krayenhoff, Bijdrage tot de vaderlandsche geschiedenis van de jaren 1809 en 1810 (Nijmegen 1831); Felix Rocquain, Napoléon et le roi Louis (Paris 1875); W. F.

Roëll, Verslag van hetgeen ter gelegenheid van het verblijf des konings te Parijs in 1809 en 1810 is voorgevallen (Amsterdam 1837); J. A. Saint-John, Lodewijk Napoleon (vertaling, Amsterdam 1858); L. G. J. Verberne, Gogel en de uniteit (Nijmegen 1948); L. Wichers, De regeering van koning Lodewijk Napoleon (Utrecht 1892).

< >