Zuidnederlands astronoom (Herck-Stad, Belg. Limb., 6 Juni 1580 Gent 1667), studeerde te Leuven.
Hij verbleef van 1599 tot 1612 in Zuid-Frankrijk als docent in wiskunde te Digne en Valensole en (1604-1612) als huisleraar bij André d’Arnaud, seigneur de Miravail, te Forcalquier.In 1612 naar de Zuidelijke Nederlanden teruggekeerd, was hij enige tijd hoofd der Latijnse school te Herck, trad daarna in de geestelijke stand, werd 1619 priester gewijd, was 1620-’32 pastoor te Gets-Neets, daarna I633-48 te Herck. In 1648 werd hij kanunnik van de kathedraal te Doornik en was daar 1649-58 officiaal (diocesaan kerkelijk rechter). Daarna leefde hij ambteloos te Gent.
Van jongs af legde hij zich toe op het verzamelen van eclipswaarnemingen; tijdens zijn verblijf in de Provence trachtte hij door astronomische metingen de verandering van de helling van de ecliptica sedert de Oudheid vast te stellen en haar afhankelijkheid van de tijd te bepalen. In verband hiermee voerde hij metingen van geografische breedten, de schijnbare zonsmiddellijn en de zonsparallax uit; volgens de methode van Aristarchus vond hij voor de laatste 14". Ook deed hij waarnemingen over de manen van Jupiter om de geldigheid van de tweede wet van Kepler te toetsen. Door proeven met lange slingers ontdekte hij, dat de slingertijd niet onafhankelijk is van de amplitudo (zoals Galilei meende) maar afhankelijk van de temperatuur. In een boek ter verklaring van de zgn. rode regen (waargenomen 1608 in Zuid-Frankrijk en 1646 te Brussel) spreekt hij moderne denkbeelden uit over de constitutie van de aarde en over de maan als oorzaak der getijden. Hij was een aanhanger van Copernicus en Kepler.
Wendelin stond in correspondentie met verscheidene geleerden van zijn tijd, o.m. met Const. Huygens. Hij hield zich ook met andere dan astronomische onderzoekingen bezig; zijn naam is o.m. verbonden aan een theorie over het ontstaan van de Salische wetten.
DR E. J. DIJKSTERHUIS
Lit.: G. Ie Paige, Un astronome belge du XVIIe siècle, G. W. (Buil. Acad. R. de Bruxelles (3) 20 (1890)); F. Silverijser, G.
W. (Buil. Inst. Astron. liégeois 58 (1934); 60 (1936).