is de benaming voor wandtapijten in een speciale handweeftechniek vervaardigd, voorzien van figuur, dier, plant of ornamentale en landschapscompositie en in het bijzonder die, gemaakt in de „Manufacture des Gobelins” te Parijs, eigendom van de Franse Staat. De naam is afgeleid van de familie Gobelin, die sinds de 15de eeuw op het terrein Faubourg St Marcel een ververij had.
In 1630 vestigde zich hier het weversatelier van de Vlamingen Commans. In 1662 werd de fabriek op raad van Colbert door Lodewijk XIV aangekocht en in 1666 onder leiding gesteld van de hofschilder Charles Lebrun (1619-1690). Gesloten van 1690-1694, kwam de fabriek opnieuw tot grote bloei tot aan de Revolutie. Gelijktijdig met de Manufacture des Gobelins werd te Chaillot een vloer-tapijtweverij opgericht, „la Savonnerie”, die onder Napoleon een zekere bloei beleefde en tot 1826 als instelling van de Franse staat in wezen bleef bestaan.Een kenmerk van het gobelinweven is, dat de ketting slechts dient om de inslag vast te houden en zelf in het voltooide werk niet te voorschijn komt. De Franse tapijtwevers bezigden methoden met de staande ketting, zgn. gobelins de haute lisse en met de liggende ketting: gobelins de basse lisse. De wever gebruikt gewoonlijk wol, soms zijde, vlas- of metaaldraden. De wol werd met natuurlijke, of, sinds de 19de eeuw, met synthetische verfstoffen gekleurd. Het woord gobelin is geen technische benaming.
Een gebruikelijke Franse term is Tapisserie; in Duitsland spreekt men tekenend van Bildwirkerei.
Nadat de schilder een ontwerp („maquette”) heeft gemaakt, wordt deze vergroot op de maten van de uitvoering („karton”). Het patroon, dat op de schering is overgebracht, wordt met kleine spoelen, waarop de inslagdraad in de vereiste kleur, plaatselijk ingeweven. Men zocht in de „Manufacture des Gobelins” hoe langer hoe meer het schilderij te benaderen. Voor dit „tapisserie-tableau” moest de wever zich telkens van een andere tint bedienen, zodat zijn werk eigenlijk schilderen-met-wol was.
De haute-lisse-wever werkt steeds aan de keerzijde van het tapijt en controleert met behulp van een spiegel zijn arbeid; de wever in basse-lisse plaatste oorspronkelijk het karton rechtstreeks onder de ketting en werkte dus in spiegelbeeld. Sedert de 18de eeuw gebruikte hij calques. De tapisserie in haute-lisse is in uitvoering langzamer, maar zorgvuldiger. Aan één tapijt wordt door meer personen tegelijk gewerkt.
Hoewel de techniek in wezen eenvoudig is, waren met het vervaardigen van de gobelins naar kartons van beroemde meesters, die vaak in series („suites”) gemaakt werden, dikwijls jaren gemoeid. Bekend zijn o.a. de Apocalypse uit Angers, de Dame a la Licorne, de gobelins naar kartons van Rafaël, de suites van Lebrun.
De Savonnerie-tapijten zijn vloertapijten met een zacht, fluweelachtig oppervlak. De draden van de inslag worden bij het weven met platte naalden door die van de schering gehaald, zo, dat zich telkens een lus vormt, die wordt doorgeknipt. Het maken van een Savonnerie-tapijt is tijdrovender dan dat van een gobelin.
De werklieden van de Manufacture des Gobelins zijn staatsambtenaren. Aan de fabriek is een tekenschool verbonden; ook in het weven van tapijten wordt onderwijs gegeven. Aan de fabriek is een museum van oude tapijten verbonden en een werkplaats waar oude tapijten hersteld worden.
De gobelin-fabriek te Beauvais dateert van 1664. Hier en te Aubusson werden hoofdzakelijk bekleding voor meubels en „Verdures” (kleine tapisserieën met hoofdzakelijk plant- en dierornament) naast enkele series tapijten van grote afmetingen gemaakt. Behalve de Franse zijn ook de Vlaamse wandtapijten beroemd geworden.
De 19de eeuw leverde wel is waar een vaardige, doch artistiek arme productie. In onze tijd is daarin een kentering gekomen. In het laboratorium van de Manufacture des Gobelins zocht men naar zuiverder kleuren; aldaar en in Aubusson hebben de kartons van kunstenaars als Jean Lurcat, Gromaire, Mare Saint-Saëns, met een duidelijk streven naar klaarheid en eenvoud van tekening en techniek, de Franse tapijtkunst nieuw leven ingeblazen.
In Nederland heeft Christiaan de Moor veel gedaan om het „schilderij-in-textiel” (tapisserietableau) te vermijden en te werken naar de eisen van een vrij, decoratief „tapisseric-decor”, en de essentiële waarden van de techniek haar volle betekenis te hergeven, waarbij het „badderen” wederom zijn oude betekenis als zichtbare overgang van kleur tot kleur heeft herkregen. Tapisserieën van de hand van De Moor vindt men o.a. in het gebouw der Provinciale Staten te Haarlem. Een gobelin-wever, eveneens van reputatie, is Semey, terwijl ook Edm. de Cneudt zich op deze techniek toelegt.
co WERLEMANN
Lit.: J. Guiffrey, La tapisserie depuis le moyen-âge jusqu’à nos jours (Tours 1885) ; Ch. Planchon, Etudes sur Part de fabriquer les tapisseries des Gobelins, de Beauvais et d’Aubusson (Paris 1867) ; A. L.
Lacordaire, Notice historique sur les manufactures impériales de tapisseries des gobelins et de tapis de la Savonnerie (Paris 1853); L. Koch, Raffaels Tapeten im Vatikan (nach den Kartons im Kensington Museum, Wien 1878); Etha Fles, Iets over de Vlaamsche tapijten, toebehoorende aan de Spaansche Kroon (Tweern. Tijdschrift, Nov. 1900) ; Gerspach, La manufacture des gobelins (Paris 1892); H. Schmitz, Bildteppiche.
Gesch. der Gobelin Wirkerei (2de dr., Berlin 1921).