Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Charles LEBRUN

betekenis & definitie

Frans schilder (Parijs 24 Febr. 1619 -12 Febr. 1690), eerst leerling van zijn vader, werkte later bij Simon Vouet, ging in 1642 naar Rome, vanwaar hij na drie jaar terugkeerde. In Parijs kwam hij in relatie met belangrijke personen van hof, adel en rijke burgerij.

In korte tijd maakte hij carrière. Reeds in 1647 kreeg hij van het gilde der goudsmeden een opdracht voor een groot doek in de Notre-Dame. De Italiaanse zaal in het Hotel Lambert versierde hij met werken van Hercules. In 1657 nam Fouquet hem in dienst voor de beschildering van Vaux-le-Vicomte. Na diens val werd hij in 1664 door Colbert tot eerste schilder van de koning benoemd en in de adelstand verheven. In 1663 was hij kanselier van de Academie geworden en tegelijkertijd directeur van de Gobelin-ateliers. Van 1660-1666 schilderde hij het leven van Alexander de Grote in het Louvre en de decoratie van de Galerie d’Apollon. Ook voor Versailles ontwierp hij de decoraties en onder zijn toezicht werkten de beeldhouwers in de tuinen. De koning, die sterk gekant was tegen het Italiaanse Barok, had in Lebrun een schilder, die classicistisch werkte in de Griekse en Romeinse zin en niet italianiseerde. Zijn kunstidealen heeft Lebrun vastgelegd in zijn briefwisseling met Poussin. Het kleurengamma is koud: vermiljoenrood, okergeel, koud blauw en veel wit. De compositie is hoofdzaak. Maar ook Lebrun had naturalistische momenten, getuige zijn Piëta in het Louvre. De vele tekeningen en schetsen (Louvre) behoren tot het beste van zijn oeuvre. Voor de kunstnijverheid heeft hij ook vele ontwerpen gemaakt. Na de dood van Colbert verloor hij zijn invloed aan het hof en aan de Academie.j. VUYK +

Lit.: H. Lemonnier, L’Art français au temps de Louis XIV (Paris 1894); H. Jouin, Ch. Le Brun et les arts sous Louis XIV (Paris 1889); P- Marcel, Ch. Le Brun (Paris 1909); R. Bray, La formation de la doctrine classique en France (Paris 1927) ; P. Lavedan, Hist. de l’Art (Paris 1944)

< >