Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WANDTAPIJTEN

betekenis & definitie

(Lat.: tapes; Ital.: arazzi, van Arras = Atrecht; z ook gobelin) zijn handgeweven kleden, die dienden tot bekleding van muren in kerken en kloosters, paleizen enz.

Het weven van zulke tapijten verschilt van ander patroonweven hierin, dat de inslag niet over de hele breedte van de schering wordt geweven, doch alleen over een bepaald kleurenvlak. Hierdoor ontstaan spleten tussen de verschillende kleurvlakken van het patroon, die soms worden open gelaten (Chinese K’ssu-weefsels), soms ook later met de hand dichtgenaaid (Europa, 14de—17de eeuw). De gobelinwerkplaatsen in de 18de eeuw vonden de eenvoudigste en meest doeltreffende manier van verbinden uit door steeds de inslagdraad van twee aan elkaar grenzende kleurvlakken op de scheidingslijn om elkaar heen te slaan. Dit is de vereenvoudigde variant op de methode die de Perzen reeds in de 16de eeuw toepasten door de inslag van de aan elkaar grenzende vlakken steeds om een gemeenschappelijke scheringdraad te slaan. Het laatste heeft echter het bezwaar dat de grenslijn dan weinig geaccentueerd is en er bovendien op die plaatsen een verzwarende dikte in het weefsel ontstaat. Europese wandtapijten werden geweven volgens de methode van de haute-lisse (met staande ketting) of volgens die van de basse-lisse (met liggende ketting).

Het ontwerp wordt eerst in het klein op papier getekend, dan vergroot tot het ware formaat van het tapijt en op dit „karton” worden dan de kleuren zeer nauwkeurig ingevuld. Een oude benaming voor deze kartons is ..portrait”; de ontwerper heette „portraitiste”. Vele bekende schilders, als Raphaël, Barend van Orley, Pieter Coecke van Aelst en Rubens, benevens tallozen van mindere grootte hebben kartons voor wandtapijten geleverd. Het materiaal waarmee gewerkt wordt, is wol, zijde en later ook wel metaal- (goud- en zilver-)draad; in de vroegste tijden overheerste de wol en de andere materialen werden alleen sporadisch voor details (lichteffecten, edelstenen) gebruikt. Tijdens de Renaissance ging men echter over tot een veel ruimer gebruik hiervan, terwijl ook het aantal kleuren gestadig werd uitgebreid. De oudst bewaarde Europese wandtapijten stammen uit de 12de eeuw (kathedraal te Halberstadt), doch eerst uit de 14de eeuw zijn gehele series bewaard gebleven, bijv. de Apocalypse naar kartons van Jan van Brugge, te Parijs bij Nicolas Bataille besteld door de hertog van Anjou (zie ill.

Aesthetica III en Apocalypse). In de 15de eeuw verplaatste het centrum van de wandtapijten-industrie zich van Parijs naar Vlaanderen. Hier ontstonden de zgn. „menues verdures” of „mille fleurs”, hoofse taferelen van dames en heren, die zich in de open lucht vermaken tegen een achtergrond van bloemen, geboomte en vogels, zonder horizon of schaduwen. De beroemde serie „La dame a la licorne” (Parijs, Musée de Cluny, zie ill. Gobelin I) werd ca 1500 te Brugge uitgevoerd en heeft eveneens een mille fleurs-achtergrond. Zeer belangrijk was in de 15de en 16de eeuw de productie te Turnhout, waar men o.a. voor de hertogen van Bourgondië grote opdrachten uitvoerde.

Waren de 14de- en 15de-eeuwse tapijten aanvankelijk randloos, geleidelijk ontwikkelde zich een afsluiting in de vorm van bloemenranken (Barend en Philippe van Orley). De kartons die Raphaël in 1514 voor Paus Leo X uitvoerde, voorstellende de handelingen der Apostelen, betekenen het Renaissance-keerpunt in de tapijtweefkunst: de voorstelling benadert nu die van het schilderij, in de weergave van grote naturalistische gestalten, die in perspectief, met zware schaduwwerking en tegen een horizon zijn opgesteld en steeds in een min of meer gecompliceerde actie zijn weergegeven. Naar dit voorbeeld van Raphaël werden gedurende de eerstvolgende 150 jaar honderden wandtapijten vervaardigd (zie ill. Gobelin II), naar Bijbelse, historische of mythologische gegevens. De tapijten hebben nu randen als rijk versierde lijsten, met imitatie van beeldhouwwerk, cartouches, rolwerk en maskers en dikwijls zijn zij gevat in een omlijsting die architectonische vormen met zware zuilen suggereert en de voorstelling als het ware in een theaterdecor plaatst. Voor de Franse staats-ateliers en de nieuwere tijd z gobelin en tapijten.

< >