OUDHEID
Het is niet mogelijk na te gaan waar en wanneer het geheim van de vervaardiging van glas is ontdekt. De oude legende over de uitvinding door de Phoeniciërs berust wel op fantasie. Daartegenover bestaat een grote waarschijnlijkheid dat het glas een Egyptische vinding is. De oudste vondsten dateren reeds uit een zeer vroege tijd (4000-3000 v.
Chr.). Hier is dan nog geen sprake van doorzichtig glas. Kralen, amuletten e.d. zijn dan uit gekleurd, opaak glas (zgn. glaspasta) vervaardigd. Tot het oudste vaatwerk van glas dat met grote zekerheid dateerbaar is, behoren twee vaasjes met de naam van de Egyptische koning Tothmes III (musea te Londen en te München), die dus uit de 18de dynastie (ca 1500 v.
Chr.) dateren. Deze stukken hebben een opake ondergrond en zijn versierd met glasdraad. Van Egypte uit is het glas naar Voor-Azië en naar Griekenland geëxporteerd. Eerst veel later (4de eeuw v.
Chr.) is er sprake van een eigen glasfabricage op Lesbos en Rhodos en dan toch geheel naar Egyptisch voorbeeld. Als de Romeinen, die het glas eerst laat hebben leren kennen, Egypte veroverd hebben, wordt het glas in grote massa’s uit Alexandrië geïmporteerd en dan duurt het niet lang of de glasfabricage wordt ook in Italië zelf ter hand genomen. In het begin van de keizertijd is dit ook op het Iberische schiereiland het geval, evenals, korte tijd later, in Gallië, waar sedert het einde der 2de eeuw de glasindustrie tot hoge bloei komt. Van Gallië uit is de vervaardiging van glas in de Rijnstreek overgenomen.
Tussen de 3de en de 5de eeuw heeft Keulen dan onbetwistbaar de leiding. Daarna treedt een vervalperiode in.
De Oudheid kent twee technieken die ieder voor een bepaalde periode belangrijk zijn. Ten eerste is daar het modderen van het opake glas. Vaasjes en kannetjes worden om een vaste kern van klei gevormd, door indopen in de vloeibare, hete glasmassa, of door het omwikkelen van de kleikern met glasdraad. Door het aanbrengen van lijnen van glasdraad in een andere kleur (zigzag lopend of volgens een netpatroon aangebracht) ontstaat de versiering.
Polijsten verzekert ten slotte een glad oppervlak. Vaatwerk volgens deze methode gemaakt is uitsluitend zeer klein van afmetingen en alle gevonden stukken zijn wel van Egyptische oorsprong. Volkomen anders is het geblazen glas. De uitvinding daarvan dateert ongeveer uit het begin van onze jaartelling.
Vermoedelijk is deze techniek in Sidon ontdekt. De oudste producten, de zgn. reliëfglazen uit Sidon zijn nog kleurig. Zij werden in een vorm geblazen en kregen zodoende de gewenste gedaante. Het is waarschijnlijk te Alexandrië dat men het glas heeft weten te ontkleuren (toevoeging van bruinsteen neutraliseert nl. de invloeden der ijzeroxyden).
Het blazen geschiedt in de volgende tijd óf in een vorm, óf vrij uit de hand. Oren en soms ook ornamenten worden dan uit glasdraden of dunne glazen staven vervaardigd. Het Romeinse en Gallische glas kent een onnoemelijke veelheid van kleinere en grotere stukken in de meest variërende vormen. De „iris” in allerlei regenboogkleuren, die thans aan deze stukken een bijzondere bekoring kan geven, is ontstaan door chemische inwerking van de grond waarin het antieke glas eeuwenlang heeft gelegen (de meeste stukken zijn immers grafvondsten).
De iris heeft dus niets met de bedoeling der makers uit te staan.
Iets geheel anders is het zgn. „mille fiori”-glas, waarbij het er om gaat vaatwerk of schijfjes als sieraad te vervaardigen met kleine veelkleurige patronen. Deze ornamenten worden verkregen doordat men bundels van glasdraden en van glazen staafjes van allerlei kleur in schijfjes snijdt. Zulke plakjes vormen dus de doorsneden van de kleurige bundel glazen staafjes. Soms worden deze laatste voor de bewerking zo gelegd, dat de doorsneden een bepaald motief of ornament vertonen.
Men kan deze schijfjes nu afzonderlijk toepassen of ze samenstellen, door er een gloeiende en dus weke, kleurloze glasbel overheen te strijken. Zij worden dan daarin opgenomen en dan kan de glasblazer hiermede verder doen wat hij wil. Vooral Alexandrië, maar later ook Zuid-Italië en Rome hebben centra gekend voor de fabricage van dit „mille fiori”-glas.
Een vorm van versiering is beschreven bij goud-glas, voorts is daar het aanbrengen van een ornament van glasdraden, terwijl wat later in de Oudheid (sedert het begin van de 3de eeuw) sprake is van geslepen glazen. In Keulen en Trier wordt het glas dan zelfs in facetten geslepen. Ouder is het snijden van ornamenten en hiëroglyphen in glas. Dit komt reeds in Egypte voor.
Glaswerk met ingesneden figurale versiering is vooral in de Rijnstreek ontstaan. Daarnaast komt nog een speciale, zeer kostelijke techniek voor, waarbij het hele glas uit een blok gesneden is. Het kostbaarste product in deze techniek is het zgn. „netglas”. Dit heeft meestentijds de vorm van een langwerpige, naar beneden eivormig toelopende beker, waarvan de buitenzijde te halver hoogte, of tot op twee derde, omgeven is door een net, dat zich op enige afstand buiten het eigenlijke lichaam van de beker bevindt en dat op verschillende plaatsen door dunne draden daarmede verbonden is.
Beker en net zijn dan gezamenlijk uit één stuk glas gesneden. Door de vindplaatsen is het uit te maken dat de meeste van deze netglazen in het Rijnland zijn ontstaan. Een ander kostelijk product uit de Oudheid wordt ook in Nederland met het Duitse woord „Überfangglas” aangeduid. Twee of meer gekleurde lagen glas worden hiervoor over elkander aangebracht en dan snijdt men de bovenste laag (lagen) gedeeltelijk weer weg, al naar het ornament dat men wil aanbrengen.
Het beroemdste stuk is de portlandvaas, die in de 16de eeuw in een Romeinse sarcophaag gevonden is en zich thans (gebroken en weer aan elkaar geplakt) in het British Museum bevindt. Deze vaas heeft mythologische figuren in reliëf, wit op donkerblauw fond.
MIDDELEEUWEN
A. Byzantium en het Nabije Oosten
In Byzantium heeft blijkbaar vooral de techniek van het goudglas verder gebloeid en daarnaast bestaat een beschildering met emailverven. Het middeleeuwse Egypte kent flesjes en bakjes van groenachtig dik glas met ingestempeld, of met een tang ingeknepen ornament. Een apart genre vertegenwoordigt het geëmailleerde glaswerk uit Perzië en Mesopotamië (12de-14de eeuw) en, iets later, uit Syrië (tot de 15de eeuw). Het glas zelf is altijd wat troebel en vol luchtbelletjes.
B. Noordwest-Europa
Tegenover de Oudheid toont het middeleeuwse glas in N.W.-Europa een stellige achteruitgang. Het is onzuiver van kleur en de versiering wordt hoofdzakelijk bewerkstelligd door draden of noppen. Een typische vorm, technisch zeker het meest geperfectionneerde dat er uit die tijd (7de 8ste eeuw) bewaard is, vertoont de zgn. „slurfbeker” (Duits: „Rüsselbecher”), langgerekt en tot op halve hoogte bedekt met 5 tot 7 noppen, die naar beneden toe uitgedropen zijn in een vorm, niet ongelijk aan de slurf van een olifant. Verder is deze beker met horizontaal lopende glasdraden versierd.
Bekers van dit type zijn in verschillende landen van N.W.-Europa gevonden. Het is mogelijk dat zij in het gebied van de Rijn zijn gemaakt.
In de latere middeleeuwen is vooral Duitsland belangrijk voor de fabricage van glas, waarbij ca 1400 in de eerste plaats te denken is aan twee centra: Hessen en Bohemen, overigens met verreikende uitstralingen naar de rondom liggende gebieden. Verschillende veel gebruikte benamingen voor typen van bekers e.d. zijn dan ook van Duitse oorsprong. Het glas vertoont in de vorm de bijzondere voorliefde van de Gothiek voor een brokkelige contour. Daar zijn de „Meigelein”, lage nappen met een ruitvormig reliëf-patroon aan de buitenzijde, en voorts allerlei glazen die met noppen bezet zijn (in Duitsland „Krautstrunk” genoemd).
Van deze laatste vorm zijn ook onze Hollandse roemers uit de 17de eeuw afgeleid.
RENAISSANCE
A. Venetië. De verdere ontwikkeling van de glaskunst is niet denkbaar zonder de invloed van Venetië. Vooral sedert de 15de eeuw wordt het Venetiaanse glas algemeen geroemd. De industrie is daar en op de andere lagunen (Murano!) op dat ogenblik dan reeds minstens vier eeuwen oud (de eerste berichten dateren van 1090!).
Uit die eerste eeuwen is thans echter niets meer bewaard. Wel kennen wij wat de tweede helft der 15de eeuw geproduceerd heeft, en dat is van een niet te evenaren verfijning en van een grote noblesse van vorm. Merkwaardig genoeg heeft het oudste Venetiaanse glaswerk dat thans nog bewaard is, vormen en versieringen (o.a. met verticale ribben in reliëf) die aan metaal herinneren. Ca 1500 begint men echter ook bij de kostbare stukken „in het materiaal te denken”.
De glazen die dan ontstaan, zijn licht als een veer en het meest fijne, het meest subtiele en het elegantste wat ooit in glas is vervaardigd. Behalve stukken van kleurloos glas komen er ook voor in een kleur, of veelkleurig „gemarmerd” (agaatglas), opaak en met beschildering (melkglas dat vooral in de 18de eeuw geliefd is, maar ook reeds in de 15de eeuw voor kan komen), terwijl ook het mille-fioriglas, bij de Oudheid reeds genoemd, in Venetië niet ontbreekt. De Venetiaanse kunstenaars hebben daarnaast glazen met emailverf beschilderd ; zij hebben schalen en schotels van glas gemaakt, waarbij op de achterzijde een schildering was aangebracht, die dus aan de bovenzijde doorschijnt; zij hebben gegraveerd, en ten slotte is als belangrijkste typisch Venetiaanse inventie te noemen het draadglas, waarmede het netglas verwant is. Het principe van de zeer gecompliceerde techniek, die dit soort glaswerk vereist, berust op het aanbrengen binnen een vorm, van verschillende draden melkglas, afgewisseld door doorschijnend glas.
Dan vult men de ruimte verder met een nog vloeibare kleurloze glasmassa aan. De witte draden verenigen zich dus met deze. Door blazen en draaien tijdens het blazen kunnen dan de meest fantastische effecten worden verkregen. De 17de eeuw vertoont grovere vormen (vooral bij de vleugelglazen).
De technische bekwaamheid der glasblazers in Venetië en op de lagunen is echter door de eeuwen heen onverminderd gebleven.
B. N. W.-Europa
In allerlei landen heeft men er naar gestreefd de Venetiaanse glazen te imiteren. Het zijn niet alleen glasblazers uit het eigen land die pogingen in deze richting doen, maar vooral ook Italianen uit het Venetiaanse gebied en elders die naar het Noorden worden gehaald. In Frankrijk is daar reeds ca 1480 sprake van (een belangrijk centrum wordt hier, sedert 1585, de fabriek te Nevers); in de Zuidelijke Nederlanden geschiedt dit te Antwerpen tegen het midden der 16de eeuw (later, in de 17de eeuw, gevolgd door Brussel en Luik), terwijl in de Noordelijke Nederlanden, naast Middelburg, vooral Amsterdam de stad is waar men, sedert de laatste jaren der 17de eeuw het glaswerk à la façon de Venise vervaardigt (later nog : ’s-Hertogenbosch, Haarlem, Den Haag) Hetzelfde geschiedt in Duitsland, Oostenrijk en Scandinavië.
17DE EN 18DE EEUW
Hoewel wij in het voorafgaande reeds enige malen i7de-eeuwse stukken genoemd hebben, vormden deze feitelijk alleen voortzettingen van een oudere productie. In zekere zin is dit ook het geval, wanneer Colbert in 1665 te Parijs de „Manufacture des verres à la façon de Venise” opgericht, al zijn de producten (glazen, spiegels, lusters, imitaties van edelstenen e.d.) geheel in de geest van de stijl van de Zonnekoning. In de 18de eeuw gaat de vervaardiging van glas in Frankrijk sterk achteruit. Wat men dan heeft is import uit andere landen.
In Duitsland ontwikkelt zich in de tweede helft van de 17de eeuw naast de beschildering met email een veel fijner techniek van versiering door een uiterst delicate schildering in zwart of sepia („Schwarzlot”) waarbij de modelering door krachtiger tonen en door wegslijpen kan worden geaccentueerd. Na de beschildering wordt het glas dan gebrand. Als uitvinder van deze techniek, die aan de glasramen ontleend is, wordt Johann Schaper (gest. 1670) genoemd. Hij zou in Neder-Duitsland geboren zijn (waar, in navolging van Nederland, in die jaren juist een monochrome beschildering van glasramen tot ontwikkeling is gekomen) en heeft verder in Neurenberg gewerkt.
Uiteraard is bij deze voorstellingen het karakter van vlakdecoratie volkomen weggevallen. Zo vinden wij cylindervormige glazen, beschilderd met voorstellingen van landschappen met licht en schaduw en perspectief. Deze „Schaperglazen” hebben ook elders navolging gevonden.
Een nieuwe techniek die zich vooral in de 17de eeuw gaat ontwikkelen is het versieren der glazen door graveren. Het land waar het graveren met diamant in de 17de eeuw met speciale passie bedreven wordt is Nederland. De Duitse emailschildering wordt hier niet geapprecieerd. Daartegenover krijgen in den beginne vooral de groene roemers een gegraveerd ornament, dat zich dan wit-achtig tegen het donkere fond aftekent.
Bijzonder merkwaardig zijn in Nederland de gecalligrafeerde glazen, die door dilettanten gegraveerd werden. Anna Roemer Visscher en Willem Jacobsz. van Heemskerck behoren tot degenen die het schoonste werk van dien aard hebben gemaakt. Naast dit graveren komt het slijpen van ornamenten, waarbij de hele scala van rijk krullende barokversieringen in het décor verwerkt kan worden.
Bohemen heeft vooral in de 18de eeuw een versiering gekend, de „Zwischengoldglaser”. Het gaat daarbij om glazen, waarbij de kelk eigenlijk uit twee precies in elkander passende kelken bestaat, waarvan de binnenste aan de buitenkant met ornament in bladgoud is versierd. Bovenaan heeft deze binnenste kelk een bredere uitstekende rand, die over de bovenrand van de buitenste kelk heengrijpt. Een variatie hierop zijn de „Mildner-glazen” uit het einde van de 18de eeuw (genoemd naar de uitvinder Johann Joseph Mildner uit Neder-Oostenrijk, gest. 1808), waarbij in de uitholling van de wand van een beker bijv. een medaillon is ingepast dat aan de achterzijde versieringen in kleur en bladgoud heeft.
Dat dit soort glas en vooral ook de geslepen glazen zo volkomen blank en helder zijn is te danken aan een Engelse uitvinding uit het einde der 17de eeuw: het loodglas. Gewicht en breekbaarheid worden wel verhoogd, wanneer men loodbestanddelen aan de glasmassa toevoegt, maar daar tegenover staan de ongewone helderheid en glans. Als Engelse specialiteit is voorts nog te noemen het melkglas (Bristol, sedert 1788), dat vooral als porselein-imitatie verwerkt wordt. Ten slotte is nog een speciale versiering te releveren, die in Nederland in de 18de eeuw is opgekomen en met de grootste virtuositeit toegepast: het stippen, d.w.z.: met behulp van kleine stipjes, aangebracht met een diamant of een etsnaald, wordt een hele voorstelling opgebouwd.
Hiermede verkrijgt men een versiering van zeer ijl karakter, die slechts onder bepaalde belichtingen goed is te zien. De motieven zijn vaak figuraal: zo komt herhaaldelijk het portret van prins Willem V van Oranje voor, al of niet omgeven door allegorieën, voorts wapens, genretaferelen, opschriften aan vrienden gewijd, landschappen enz., waarbij altijd sprake is van een teer en fijn genuanceerde modelé. De eerste die deze techniek toepast is Frans Greenwood (Rotterdam 1680 - Dordrecht 1761 of’62). Tot degenen die hem volgen behoort o.a. de bekende Haagse schilder Aert Schouwman, terwijl voorts D.
Wolff uit Utrecht een zo grote virtuositeit in deze techniek ontwikkelt, dat de glazen van deze soort veelal „Wolffglazen” worden genoemd.
PROF. DR FR. W. S.
VAN THIENEN
19DE EN 20STE EEUW
De 19de eeuw bleek niet in staat op het gebied der glaskunst iets fraais tot stand te brengen. Ca 1850 werd, van Venetië uit naar verbetering gestreefd. Onder leiding van Salviati bereikt men daar wederom een verfijning en luchtigheid, waartoe de Bohemers en de Engelsen toen nog niet in staat waren. Ca 1900 begint dan in alle landen de periode van zuivering en loutering der begrippen op het gebied van vorm, materiaal en techniek.
In Nederland wordt deze gerekend te beginnen met het optreden van architecten als Berlage en De Bazel. De glasfabriek te Leerdam verrichtte toonaangevend werk door het ontwerpen van drinkserviezen op te dragen aan K. P. C. de Bazel, die zich als architect eerst van vak en materie op de hoogte moest stellen, alvorens hij in 1915 negen verschillende typen drinkserviezen kon lanceren.
Na De Bazel begint zich een generatie in het bedrijf zelf gevormde kunstenaars te ontwikkelen, in staat om dagelijks als ontwerper en aesthetisch leider aan de fabriek op te treden.
Deze functie bekleedt thans aan de Leerdamse glasfabriek A. D. Copier, die evenzeer de procédé’s der moderne serieglasvervaardiging en haar aesthetische verzorging leidt (serviezen, stellen, drijfschalen, bloemvazen enz.), als de maker is der bekende „Unica”, de vazen, schalen en kommen, die in haar bijzondere vorm, haar toepassing van de meest verschillende technieken en haar weelderige wisseling van kleur (waarbij bijzondere effecten worden bereikt door uitvloeiing, vlokkigheid e.d.), slechts éénmaal ontstaan. Voor soortgelijke scheppingen kan men onder de moderne Nederlanders ook noemen Chris Lebeau, die korte tijd voor Leerdam werkte, doch later zijn glas in Tsjechoslowakije onder zijn onmiddellijke leiding liet maken (voorbeelden o.a. in het Gemeentemuseum te ’s-Gravenhage).
Andere ontwerpers, die voor Leerdam werkten zijn C. de Lorm en C. J. Lanooy. De Lorm, die hiermede in 1917 begon, ontwierp serviezen met karaffen, stellen, vazen, bonbonnieres e.d.
Zijn werk is doelmatig en fraai van lijn. Lanooy’s glas verraadt in zijn vormgeving sterk de ceramist. Zijn lust tot decoratie deed hem ook vazen, bonbonnieres en soms grotere voorwerpen beschilderen met orginele figuren. Dit werk geeft blijk van een romantische opvatting, die lijnrecht staat tegenover De Bazel’s strenge stylering.
Als buitengewoon vakman-ontwerper moeten wij hier nog noemen Gerard Muller (7 Juli 1877 ~9 Mrt 1943). Zijn glas is volkomen origineel. Het is artistiek zonder enige opzettelijkheid, het maakt een sobere doch tegelijk verfijnde indruk en de eigenschappen van het kristal zijn ten volle gebruikt. Het meeste glas van Muller werd naar zijn aanwijzingen in het buitenland vervaardigd.
De Kristal-Unie te Maastricht heeft gedurende een aantal jaren het ontwerpen van nieuwe drinkserviezen en andere kristallen voorwerpen opgedragen aan de kunstnijvere Jan Eisenloeffel en de architecten Ed Cuypers, Jan De Meyer en P. Zwart. Ook is W. J.
Rozendaal gedurende enige jaren als aesthetisch leider aan haar fabriek verbonden geweest. Zijn invloed is blijven doorwerken.
Nederland heeft weinig beeldhouwwerk in glas opgeleverd. Wij kunnen slechts noemen een Madonna en enige Heiligenbeelden (H. Theresia en H. Franciscus) van Stef Uiterwaal, enkele dierplastieken van de beeldhouwer Jules Vermeire.
Al deze voorwerpen zijn door Leerdam in gesatineerde uitvoering in de handel gebracht.
Als scheppers van het moderne glaswerk zijn, bij de Fransen, René Lalique en Sabino wel de bekendste. Lalique bereikte bijzondere effecten met vazen, flacons en glazen van geperst glas, soms met geblazen onderdelen. Naast de bovengenoemden staan F. Décorchemont, M.
Marinot (zware voorwerpen, waaruit grote stukken weggeëtst of weggeblazen), Jean Luce en Navarre. De naam J. en L. Lobmeyr, te Wenen, als uitvoerders, is verbonden aan concepties van Josef Hoffmann, de beroemde architect (wiens sobere serviezen van mousseline-glas het Weense zwierige karakter bezitten gepaard met grote eenvoud). Drukker versierd zijn de glazen van een ander Weens architect, Oswaldt.
Eveneens bij Lobmeyr: glas van Vally, Wieselthier, Ena Rottenberg, Marianne Rath e.a. In Stuttgart heeft prof. W. van Eiff met gegraveerde figuren en bloemen gedecoreerd kristal gemaakt; ook Hans Klein, eveneens te Stuttgart, ontwierp kristal met gesneden figuren. Marianne von Allesch, te Berlijn, heeft zich toegelegd op het blazen van glasbloemen en in die techniek ook tere figuurtjes gemaakt (o.a. ruiterfiguurtjes).
Onder de Italianen noemen wij S. A. Venini (bij Salviati, Murano) om zijn lampen en andere weelderig gevormde voorwerpen; Napoleone Martinuzzi (eveneens Murano) om kleine plastieken; Gio Ponti (vazen met gegraveerde versieringen). Evenals de plastiek in glas is ook het glasgraveren in Nederland nog veel minder toegepast dan in verschillende andere landen reeds het geval is.
Wij denken bijv. naast de hier reeds genoemde voorbeelden aan het gegraveerde kristallen vaatwerk van de Zweedse fabrieken Johannesfors en Orrefors (de laatste voerde ontwerpen uit van Hald, S. Gate, Lindstrand e.a.).
Andere fabrieken en instellingen zijn: Powell & Sons Ltd. Londen (modern sieren gebruiksglaswerk); glasfabriek Kosta, Stockholm (schotels e.d. van E. Bergh, G. Strömberg e.a.).
Zeer bekend is de Lausitzer glasfabriek (ontwerpen van prof. Wilhelm Wagenfeld). Niet onvermeld mag blijven de invloed, die de Staatliche Fachschule für Glas-industrie te Zwiesel, de staatsschool te Haida en de glasschool te Zelezny Brod (Tsjechoslowakije) op de ontwikkeling der moderne glaskunstnijverheid uitoefenden. De Steuben Glassworks te Corning (V.S.) hebben, naar ontwerp van bekende kunstenaars uit de V.S. en andere landen, serviezen, siervoorwerpen (waarbij gegraveerde schalen, die bij het werk van Orrefors in genen dele achterstaan), plastieken enz. vervaardigd, waardoor ze zich een wereldnaam verwierven.
Medewerkers zijn o.m. architect John Monteith Gates, de beeldhouwer Sidney Waugh, Paul Manship, Georgia O’Keeffe, Salvador Dali, Marie Laurencin, Henri Matisse.
KAREL WASCH
Lit.: A. Delville, Hist. de la verrerie dans l’antiquité (Paris 1871); E. Gerspach, L’art de la verrerie (Paris 1885); H. Havard, La verrerie (Paris 1894); C.
Friedrich, Die altdeutschen Gläser (Nürnberg 1884); R. Borrmann, Geschnittene Gläser d. 17. und 18. Jahrh. (Berlin 1901); G. Pazaurek, Die Gläsersammlung d. nordböhm.
Gewerbemuseums in Reichenberg (Leipzig 1902) ; Horn, Gesch. d. Glasindustrie u. ihrer Arbeiter (Stuttgart 1903) ; L. Lobmeyr, Die Glasindustrie (Stuttgart 1874); E. von Czihak, Schlesische Gläser (Breslau 1892); E. Garnier, La verrerie et l’émaillerie (Tours 1886); G.
Pazaurek, Moderne Gläser (Leipzig 1901); Edw. Dillion, Glass (London 1908, The Connoisseurs Library); G. J. Gönne t, Haarlemsche glasschrijvers (Haarlem 1915); JE.
Jasper, Venetiaansch glaswerk (Elsevier’s Maandschrift 1912); R. Schmidt, Das Glas (Berlin Leipzig 1922); Karel Wasch, Glas en Kristal (Rotterdam 1924); G. E. Pazaurek, Kunstgläser der Gegenwart (Leipzig 1925).