(ethiek) is die vorm van het zedelijk oordeel, dat het eigen ik tot voorwerp heeft. Het geweten doet zich voor als een splitsing der persoonlijkheid, in een instantie, die normatief optreedt in het doen en laten öf van te voren waarschuwt, richtlijnen geeft en wenken, óf wel achteraf een begane daad misprijst en laakt, en een instantie, die zich dit moet laten welgevallen en als aangeklaagde voor een eigen, innerlijk gerechtshof verschijnt.
Aangeklaagde, klager, rechter zijn op wonderlijke wijze een en dezelfde persoon. Kant, die dit beeld gaarne gebruikte, sprak van het geweten als een goddelijke stem, een Herzenskündiger. Vandaar, dat men wel onderscheidt: index (raadgever), judex (rechter), vindex (wreker). Het diep-menselijk verschijnsel van het geweten vindt men in alle culturen terug.
Vóór de Europese cultuur werd het eerst vrij laat als begrip geconcipieerd : in de Romeinse Stoa. Vóór die tijd was evenwel reeds de conscientia als vorm van mede-(ge-) weten, bewustzijn van de schuldige daad, gemeengoed in de antieke literatuur (de Tragici!). De scholastiek onderscheidde de synteresis als bewustzijn van algemeen norm van de conscientia als persoonlijk zich schuldig voelen. De moderne phaenomenologische beschouwingen zien in het geweten vooral een heilzame reactie, die in het innerlijk tot berouw en tot schuldbewustzijn aanleiding kan geven.
Een doorbraak tot levensvernieuwing. De spanningen rondom de bezettingstijd hebben aan de problematiek van het geweten een geheel nieuw aspect gegeven. Men heeft de ondragelijke spanningen van vrijheid en gebondenheid, van verantwoordelijkheid en noodlottig „niet-anders-kunnen” meer dan ooit aan den lijve ondervonden (vgl. o.a. het oeuvre van J. P.
Sartre). In analogie met het beschuldigend geweten spreekt men wel van een „goed geweten”, een gebruik van het woord, zoals het bijna overwegend in het N.T. voorkomt. Het is het geweten, dat voor zich zelf overtuigd is juist gehandeld te hebben, ook al dwaalt het wellicht objectief.PROF. DR H. VAN OYEN.
Lit.: W. Bremi, Was ist das Gewissen (1934); H. G. Stoker, Das Gewissen (1925); W.
J. Aalders, Het geweten (1935); V. Jankélévitch, Valeur et signification de la mauvaise conscience (1933) 5 H. van Oyen. Het geweten (Wending, Mrt 1950).