(zeetactiek; z ook formatie), ook slagorde genoemd, is de orde of groepering van een vlootverband tijdens het gevecht. Zij wordt bepaald door de onderlinge afstand der ingedeelde schepen, hun onderlinge richting (alignement) en de richting waarin zij zich bewegen (koers).
De formatie als geheel zal bovendien een bepaalde positie innemen ten opzichte van de tegenstander; deze wordt bepaald door de hoek, welke het alignement maakt met de richting naar de vijand (peilingslijn).Het doel van de formatie is een tactische opstelling te verkrijgen, waarbij de ingedeelde eenheden gezamenlijk zo effectief mogelijk tegen de andere partij kunnen optreden. De slagorde draagt derhalve zowel een offensief als een defensief karakter en berust op de grondslag dat de schepen elkaar in de strijd zo goed mogelijk zullen dekken en ondersteunen, waardoor een maximum uitwerking van de gezamenlijke wapens op de vijand wordt verkregen met de kleinst mogelijke blootstelling van de eigen onderdelen aan de vijandelijke wapens en met behoud van de individuele bewegingsvrijheid van elk schip om deze te ontgaan. Een verdere eis, aan de gevechtsformatie te stellen, is eenvoud, d.w.z. dat zij makkelijk is te leiden (seingemeenschap) en te behandelen (posthouden, wijzigen van koers, vaart en onderlinge positie der schepen).
De meest gebruikelijke vorm van de slagorde is de enkele rij of liniaire formatie, in het bijzonder voor vlootverbanden van geringe sterkte. Wanneer de hoek tussen koerslijn en alignement 90° bedraagt, ontstaat de linie in den brede of frontlinie, welke is aangewezen voor schepen, welker aanvalskracht voornamelijk in de kiellijn ligt (galei, ramtorenschip, onderzeeboot). Bij kleiner worden van deze hoek gaat de formatie over in de verscherfde of geflankeerde linie, welke het voerdeel heeft, dat men de hoek tussen alignement en peüingslijn kan draaien, zonder koers te veranderen. Zij was veelal, ook bij de Nederlandse marine, in gebruik voor het daggevecht van een klein verband kruisers en jagers, en wat de laatste betreft ook bij het inzetten van de nachtelijke torpedo-aanval.
Het nadeel van de bovengenoemde formatie was de moeilijkheid van het posthouden te midden van rook, lawaai, averij en dergelijke tijdens het scheepsgevecht.
Deze bezwaren bestaan niet of in veel mindere mate bij de kiellinie, waar de hoek tussen koers en alignement o° bereikt. Het was de gebruikelijke formatie voor het oude zeillinieschip en de latere slagschepen. Deze kiellinie namelijk munt boven andere formaties uit, door eenvoud; de schepen behoeven slechts in het kielwater van de leider te blijven, die hen kan brengen waar hij wil, desgewenst zonder aanwijzingen te geven. Wanneer in de windrichting gestoomd wordt, heeft men soms moeite met het aflezen van vlaggeseinen en last van overwaaiende rook, doch dit is gemakkelijk te verhelpen, door de schepen iets te laten uitscheren tot een verscherfde kiellinie, d.i. eigenlijk een geflankeerde linie met 1 à 2 graden verschil tussen koers en alignement.
Pas wanneer de kiellinie zeer lang is wordt zij kwetsbaarder, speciaal aan de uiteinden en ook minder handelbaar, omdat het lastiger is door koers te veranderen de hoek tussen alignement en peiling te wijzigen. Zulk ombuigen van de linie kan nodig zijn, wanneer de vijand gepasseerd is en in de „dode hoek” geraakt van de artillerie of torpedobatterij onzer voorste schepen. Bij nacht is de kiellinie nog algemeen in gebruik; zij voorkomt verwarring en vuren op eigen schepen; de zwaarste eenheden varen dan veelal voorop, de kwetsbaarste in het midden (vliegkampschepen, tros), de lichtste en snelste (torpedojagers) achteraan, vanwaar zij de vijand kunnen aanvallen zonder het vuur van hun slagschepen en kruisers te maskeren.
Variaties op deze grondformaties zijn er vele. Zo zullen de lichte schepen van een eskader, althans in het daggevecht, veelal in de vuurlijn varen, in een evenwijdig lopende linie, waardoor dus een dubbele kiellinie ontstaat. De wig of dubbele verscherfde linie werd door admiraal Tegethoff in de slag bij Lissa (1866) gebezigd; de halve maan was een variatie op de rechte frontlinie, in gebruik bij de galeien en oude zeilvloten. Ook vlakformaties komen voor (driehoeks-, rechthoeks-en cirkelverbanden), meest defensief, doch vroeger mede voor offensieve doeleinden en dan zonder veel succes.
De onderlinge afstanden tussen de schepen variëren daarbij nogal; zij bedragen ongeveer een tot twee scheepslengten in de kiellinie, en lopen in de moderne vlakformatie wel op tot 2000 à 3000 meter.
De invoering van de onderzeeboot en het vliegtuig, en het gebruik van radar in de zeeoorlog hebben de slagorde der bovenwatervloten sterk beïnvloed. De offensieve taak valt thans in de eerste plaats aan de eigen vliegtuigen toe, terwijl de formatie aan de kruisers en jagers vooral gelegenheid moet geven om aanvallen tegen de vliegkampschepen boven, op of onder water af te slaan. Dit leidt tot een hoofdzakelijk defensieve opstelling in een tamelijk losse slagorde, in de vorm van een vlakformatie (z zeil formatie en convooi), waarbinnen de vliegkampschepen voldoende zeeruimte moeten hebben om in de wind op te draaien en hun vliegtuigen te lanceren of op te nemen. In geval van slecht vliegweer (nacht, mist, hoge zeegang) of bij ontmoeting met kleine groepen buiten vliegtuig bereik, wanneer de strijd voornamelijk boven water moet worden gevochten, hebben de oude formaties, als gezegd, haar waarde behouden
SCHOUT-BIJ-NACHT JHR H. A. VAN FOREEST.