zijn cellen, die bij de veelcellige dieren (Metazoa) voor de voortplanting dienen. Zij zijn manlijk (spermatozoïden of spermiën) of vrouwelijk (eicellen, z ei en geslacht i).
Nussbaum en August Weismann construeerden in de jaren 1880-1885 een principieel verschil tussen de voortplantingscellen en de cellen, die het lichaam opbouwen. Eerstgenoemde worden als germen samengevat, de lichaamscellen vormen het soma. Deze tegenstelling berust op het feit, dat de voorlopers der definitieve geslachtscellen veelal zeer vroeg in de ontwikkeling van het embryo zichtbaar zijn. Men spreekt van de „vroege differentiëring van de kiemcellen”. Deze voorlopers noemt men primaire gonocyten of oergeslachtscellen.
Zij scheiden zich dus tijdig af van de overige cellen, die alleen het embryo opbouwen. Dit verschijnsel heeft men in allerlei groepen van het dierenrijk waargenomen. In sommige gevallen heeft men de stamboom (dat wil dus zeggen de celdelingen), die van het bevruchte ei naar deze primaire gonocyten voert, nauwkeurig kunnen nagaan. Deze serie van celdelingen vormt de zgn. kiembaan.Wij geven enkele voorbeelden. Bij kippenembryonen scheiden de primaire gonocyten zich van het entoderm ontwikkelingsgeschiedenis) af om zich langs de voorrand van het kiemschild te rangschikken. Door eigen (amoeboide) bewegingen dringen zij in het mesoderm (z ontwikkelingsgeschiedenis) in en vandaar in de bloedvaten, zodat zij naar alle delen van het embryo vervoerd worden. Zij verlaten de bloedvaten om door de weefsels naar de aanleg der geslachtsklieren te verhuizen.
Nog vroeger terug heeft men bij de spoelworm de kiembaan kunnen naspeuren. Als hier het ei zich in twee cellen (blastomeren) gekliefd heeft en de volgende deling wordt voorbereid, dan kan men in één der beide cellen waarnemen, dat een deel van het chromatine uit de kern wordt uitgestoten, terwijl dit in de andere cel niet gebeurt. De cel met verminderde chromatinehoeveelheid levert somatische cellen, de tweede cel levert bij deling weer één dochtercel met normaal chromatine (,geslachtscel) en één somatische cel met chromatinevermindering. Ditzelfde herhaalt zich 5 maal, zodat ten slotte somatische cellen met verminderde chromatine-hoeveelheid en geslachtscellen met normale chromatine-hoeveelheid geheel gescheiden zijn.
Bij een galmug (Heteropeza = Miastor) deelt de bevruchte eikern zich in acht cellen, waarvan zeven een chromatine-vermindering ondergaan en tot somatische cellen worden, terwijl de achtste zich belaadt met eigenaardig korrelig protoplasma, dat reeds in het ongekliefde ei zichtbaar is. Deze achtste cel wordt tot oergeslachtscel. Ook bij de kikvors heeft men in het ongekliefde ei speciaal protoplasma aangetroffen, waardoor ook de cellen van de kiembaan worden gekenmerkt. Dit protoplasma stempelt dus deze cellen tot geslachtscellen; het is dus een germinale determinant.
Van de tegenstelling tussen soma en germen uitgaande vatte Weismann het soma op als omhulsel en drager van het germen. Het soma is sterfelijk in tegenstelling met het onsterfelijk germen, dat de erfelijke eigenschappen van de soort herbergt, en dat onsterfelijk genoemd mag worden, omdat het de geslachtscellen levert, waaruit zich een nieuw individu (soma) zal ontwikkelen, welks geslachtscellen van het germen van de vorige generatie afkomstig zijn. Weismann sprak van de continuïteit van het kiemplasma, dat is het protoplasma der geslachtscellen.
Er zijn echter tegen de leer van de scherpe scheiding tussen germen en soma ernstige bezwaren in te brengen. In zeer vele gevallen is geen vroege differentiëring van de kiemcellen waar te nemen. Bij regeneratie (Oligochaeten) kunnen geslachtscellen uit somatische cellen ontstaan. Ook bij ongeslachtelijke voortplanting (bijv.
Ascidien) door knopvorming ziet men, dat jonge knoppen uitsluitend uit somatische cellen bestaan, terwijl knoppen tot sexuele dieren kunnen uitgroeien, wier geslachtscellen dus blijkbaar van somatische oorsprong zijn. Bij de zoetwaterpoliep kunnen indifferente in de epidermis gelegen cellen tot geslachtscellen worden (z geslachtsorganen). De leer van de scherpe tegenstelling tussen soma en germen is dus wel niet houdbaar.
PROF. DR J. E. W.
IHLE
Lit.: P. Brien, L’origine des cellules reproductrices. Revue scientifique. T. 83 (1945).