graaf in FRIESLAND, werd in 885 samen met een andere graaf, Gardulf, door de Deense machthebber aan de Beneden-Rijn Godfried, aan wie hij ondergeschikt was, naar keizer Karel III de Dikke afgevaardigd om afstand van meer gebied te eisen, en had vervolgens de hand in de vermoording van Godfried op een samenkomst te „Herispich” (Spijk bij Lobith). Van koning Arnulf van Karinthië ontving hij 4 Aug. 889 goederen, tussen de Rijn (bij Katwijk) en Schoorl (volgens Gosses), gelegen in zijn graafschap, dat dus o.m.
Kennemerland zou moeten hebben omvat. Vermoedelijk is hij de stamvader van de latere graven van Holland en vader van Dirk I. Misschien behoort hij tot het geslacht van een Gerulf die voorkomt in een oorkonde van Lodewijk de Vrome van 839. Deze had bezittingen in Midden-Friesland en is later monnik geworden te Corvev a.d.
Wezer. DR A. G. JONGKEES
Lit.: I. H. Gosses, De vorming van het graafschap Holland (in diens Verspr. Geschriften, 1946), blz. 239-260.
Vgl. A. A. Beekman en N.
J. Moerman, 3de dr. van Z. Ph. G. v. d.
Bergh, Handb. Middelned. geographie (1949), blz. 197 e.v. Een zwak gefundeerde theorie dat G. een afstammeling zou zijn van Radbod, koning in Friesland (gest. 719), bij H. Jaeckel, Die Grafen von Mittelfriesland aus dem Geschlechte König Radbods (1895), blz. 87 e.v.