Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KENNEMERLAND

betekenis & definitie

landstreek langs de Hollandse duinkust, in de 14de eeuw begrensd door de Haarlemmerhout (later de Hillegommerbeek) en de Zijpe, was in de vroege Middeleeuwen een gouw (graafschap) in het toenmalige Friesland, die de voornaamste kern is geworden van het graafschap Holland. Hierbinnen vormde het sedert de 13de eeuw een baljuwschap Kennemerland of Kenmerland, waartoe na 1283 ook de Zaanstreek, als Kennemergevolg, werd gerekend.

Het was tevens, met Texel en Wieringen, een kerkelijk decanaat Kennemaria van het bisdom Utrecht. Als de gouw Kinnehin of Kinhin wordt de streek vermeld tussen 719 en 739 in oorkonden van Karel Martel. In 882 wordt Kinnin genoemd onder de landen die de Viking Rorik sinds ca 862 had bezeten en die nu door keizer Karel III aan de Noorman Godfried in leen werden gegeven. Wellicht behoorde het tot het graafschap van Gerulf in 88g en waarschijnlijk was Dirk I ca 922 hier graaf. In Kennemerland werd ca 950 de oudste Hollandse Benedictijnenabdij, Egmond, gesticht en ontstonden later de steden Haarlem en Alkmaar. De bevolking, grotendeels vrije boeren (al is de feodaliteit hier wel doorgedrongen), was Frankisch van taal, maar het Kennemer landrecht heeft veel Friese elementen bewaard. Over de verdere geschiedenis en de vele Kennemer opstanden z Holland, geschiedenis. Het Middeleeuwse verleden van Kennemerland is in de 19de eeuw een bron van inspiratie geweest voor de romanticus W. J. Hofdijk.Lit.: H. G. Prinsen Geerligs, Twaalf eeuwen Kennemer historie (1939); H. J. J. Scholtens, Uit het verleden van MiddenK. (1947); A. A. Beekman en N. J. Moerman, 3de dr. van L. Ph. G. van den Bergh, Handb. Middelned. geographie (1949), blz. 176 vlg. Zie ook onder Holland.

< >