(scheepsterm), instrument om de richting te bepalen van geruis onder water. Het eerste onderwater-luisterapparaat (ook wel hydrofoon genoemd), bestond uit een soort grote stethoscoop, waarvan de beide op een T-vormige holle pijp gemonteerde luisterdoppen onder het schip uitstaken en waarmede zonder electrische versterking-— terwijl het eigen schip gestopt lag om geen storing te veroorzaken — gepoogd werd schroefgeruis op te vangen.
Zodoende kon ruw de richting, van waaruit het geruis kwam, worden vastgesteld.Tegen het einde van Wereldoorlog I beschikten zowel de Geallieerden als de Duitsers over geruisontvangers, waarbij gebruik gemaakt werd van koolmicrofoons met achtergeschakelde electronische versterkers; ook kwam een uitvoering in gebruik waarbij een waarnemer via telefoonontvangers met het ene oor naar het door de S.B. microfoon opgevangen geruis en met het andere oor naar de B.B. microfoon (binauraal = met beide oren) kon luisteren.
Als verbetering op dit toestel werden zowel aan S.B. als B.B. in de scheepshuid, van voor naar achter op een korte afstand van elkaar, een 6 a 12-tal microfoons aangebracht. Schuin op de basislijn van deze microfoons inkomend geluid zal, i.v.m. hun onderlinge afstand, met enig phaseverschil (afhankelijk van de invalshoek) door de microfoons worden opgevangen. Ten gevolge van dit phaseverschil zal het gemeenschappelijk opgevangen geruis worden verzwakt. D.m.v. een compensator kan dit phaseverschil langs electronische weg worden opgeheven met als gevolg, dat in die positie van de compensator maximum geluidsterkte door het oor van de waarnemer wordt opgevangen.
Op de rond het handwiel van de compensator aangebrachte graadverdeling kan dan de peilingsrichting van het opgevangen geluid worden afgelezen.
Ook na Wereldoorlog I legde men zich aan Duitse zijde toe op vervolmaking van deze laatste, voor de onderzeeboten zeer waardevolle apparatuur, door gebruikmaking van een nog groter aantal gevoeliger Rochelle-zoutmicrofoons en verbetering van de electronische versterkers. De Duitse onderzeeboten in Wereldoorlog II waren dan ook met zeer goede geruispeilers uitgerust. Aangezien alleen bij geringe vaart lopend schip goede resultaten werden bereikt, waren zij in deze vorm nagenoeg ongeschikt voor gebruik door oppervlakteschepen.
Aan Britse zijde werd, voortbouwende op de door het Allied Submarine Devices Investigation Committee verrichte onderzoekingen, in hoofdzaak de aandacht geconcentreerd op de verbetering van de onderwater-echodetectie-apparatuur, waarmede niet alleen een peiling kan worden bepaald, zoals met geruispeilers het geval is, doch ook de afstand tot het doel (z Asdic), hetgeen voor schepen, die een ontdekte onderzeeboot daadwerkelijk met dieptebommen willen aanvallen, van het hoogste belang is. Daarnaast echter maakten de Geallieerden gebruik van verbeterde geruispeilers, bestaande uit, in een gestroomlijnde koepel aangebrachte onder water uitstekende en rondom draaiende Rochelle-zout- of magnetostrictieve microfoons, aangesloten op zeer goede electronische versterkers, voor gebruik aan boord van de onderzeeboten voor het aanpeilen van schepen en aan boord van oppervlakteschepen hoofdzakelijk voor het verkrijgen van tijdige waarschuwing van een naderende torpedo.
De resultaten welke met deze laatste toestellen worden bereikt, hangen in belangrijke mate af van de toestand van de zee (golfslag), welke de ontvangst stoort en van eventuele temperatuurswisselingen op verschillende waterdiepte, waardoor de geluidsgolf omhoog of omlaag wordt afgebogen en een kleiner bereik wordt verkregen. Loopt het eigen schip grote vaart dan zal — door het geruis dat dan, hoofdzakelijk door de eigen schroeven, wordt veroorzaakt — de ontvangst van geruis afkomstig van andere geluidsbronnen meer of minder ernstig worden bemoeilijkt. Met de moderne installaties kunnen grote, aanmerkelijk geruis veroorzakende schepen onder gunstige omstandigheden tot op ca 10 zeemijl afstand worden gehoord; de verkregen peilingen zijn tot op enkele graden nauwkeurig.
Ten einde de vliegtuigen, welke ter bestrijding van het onderzeeboot-gevaar boven zee patrouilleren, de mogelijkheid te geven om de positie van verkende en daarna ondergedoken onderzeeboten, ongeveer te kunnen blijven vaststellen, werd gedurende Wereldoorlog II de geruispeilerboei (sonobuoy) ontwikkeld. Deze bestaat uit een ongeveer één meter lange smalle cylindervormige bus waarin een klein radiozendertje van een bepaalde frequentie en een hydrofoon met versterker is aangebracht, terwijl zich op het boveneinde van de boei een antenne bevindt. Wanneer bekend is of wordt aangenomen dat een ondergedoken onderzeeboot in de nabijheid aanwezig is, kunnen één of meer van dergelijke boeien door een patrouillerend vliegtuig ter plaatse te water worden geworpen.
Ten einde beschadiging van de boei ten gevolge van de val te voorkomen is deze voorzien van een kleine parachute. Te water gekomen zakt de hydrofoon welke aan een lange kabel is bevestigd automatisch naar een diepte van ca 71/2 m en kan zo elk geluid dat in de buurt onder water wordt gemaakt opvangen, waarna het door het radiozendertje (in de lucht) wordt uitgezonden. Door waarneming van de positie van de boei (en) en de sterkte van de ontvangen radio-uitzending(en) kan, wanneer de onderzeeboot althans voldoende geruis veroorzaakt (afhankelijk van de vaart), diens positie door de vliegtuigbemanning voldoende nauwkeurig worden bijgehouden om, inmiddels per radio opgeroepen onderzeebootjagers, naar de plaats te leiden, waarna deze de onderzeeboot met hun eigen veel zuiverder detectie-apparaten kunnen oppikken en met dieptebommen aanvallen.
j. G. cox.