Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Georges CHASTELLAIN

betekenis & definitie

Franstalig dichter en de belangrijkste geschiedschrijver van het Bourgondische Huis (Land van Aalst ca 1405 of ca 1415 - Valenciennes 13 Febr. of 20 Mrt 1475), was een geboren Vlaming, vermoedelijk uit het geslacht der burggraven of kasteleins van Aalst. Bij de universiteit van Leuven, die hij van 1430’32 bezocht en waar hij de graad van baccalaurius artium behaalde, stond hij ingeschreven als Georgius Casteleyn: waarschijnlijk de oorspronkelijke Nederlandse vorm van zijn naam.

Na de vrede van Atrecht (1435) verbleef hij lange tijd in Frankrijk, waar hij aan de hoven van Karel VII en van René van Anjou verkeerde en in nauwe betrekking kwam te staan tot de invloedrijke Pierre de Brézé, sénéchal van Poitou. Hij streed in de Franse legers, maakte wellicht reizen en heeft in deze jaren zijn bijnaam l’Aventurier verdiend. Van 1446 tot zijn dood was hij weer verbonden aan het Bourgondische hof. Philips de Goede, die hem in 1457 de titel van raad verleende, belastte hem met diplomatieke opdrachten en maakte gebruik van zijn talenten als literator en publicist.

In 1455 ontving Chastellain een aanstelling als chroniqueur de Monseigneur, welke hem o.m. de verplichting oplegde om gedenkwaardige gebeurtenissen in kroniekvorm te boekstaven. In Mei 1473 sloeg Karel de Stoute de dichter-chronist wegens diens literaire verdiensten tot ridder (niet van het Gulden Vlies!), met de titel van indiciaire.Het resultaat van de historiografische werkzaamheid was een monumentale Chronique, aanvangende met de moord op Jan zonder Vrees in 1419 en voortgezet tot aan het beleg van Neuss in 1474. Hiervan zijn slechts fragmenten bewaard althans bekend gebleven (zie opsomming onder Bibl.), die, hoe omvangrijk ook, te zamen slechts een klein gedeelte van het oorspronkelijke werk vertegenwoordigen. Het onderwerp wordt gevormd door de historie van de Bourgondische hertogen en vooral door die van hun conflict met de Franse koning. Met voor een officieel geschiedschrijver opmerkelijke onpartijdigheid verdeelt hij lof en blaam, zonder zijn Bourgondisch standpunt te verloochenen.

Zijn werk getuigt van een ernstig ridderlijk idealisme en vaak van historisch en psychologisch inzicht. Chastellain schrijft een pompeus proza met ingewikkelde zinnen naar Latijnse trant en hij gebruikt met voorliefde rijke en uitzonderlijke termen. In eenvoudiger toon gesteld zijn talrijke levendige en anekdotische verhalen, die, evenals de scherp getekende karakteristieken van persoonlijkheden, doen denken aan het beste van de gelijktijdige schilderkunst. Zijn kleurrijke Kroniek is de voornaamste bron voor de kennis van de Bourgondische periode, vnl. voor de jaren i450-’70.

Zijn mededelingen blijken meestal betrouwbaar, al hebben zijn literaire en rhetorische neigingen hem wel eens er toe verleid de feitelijkheden te styleren tot treffende taferelen.

Chastellain, le Grand Georges, was bij zijn leven vooral beroemd als dichter en „orateur”. Men eerde hem als de „suprème rhétoricien”. Zijn kunstige en vaak gekunstelde poëzie ( L’Oullré d’amour, balladen enz.), hoofs of moraliserend, vervalt toch niet in de ergste buitensporigheden van de „School der Rhétoriqueurs” en bevat menig klankrijk vers. Als hofpoëet toont Chastellain zich doorgaans niet van zijn gelukkigste zijde, maar sierlijk is bijv. zijn Récollection des merveilles advenues en nostre temps, een speelse paraphrase op zijn historische werk, begonnen ca 1462 en later voortgezet door Molinet.

Zijn vele allegoriserende gelegenheidsgeschriften vertonen meermalen dezelfde politieke strekking als de Kroniek. Ook daarin blijkt Chastellain een onvermoeid prediker van eendracht tussen koning en hertog en een kloek verdediger van het goede recht van Bourgondië, o.a. in Le Dit de vérité (1457), L’Exposition sur vérité mal prise (1459), Le Livre de paix (1468). De zeer bewonderde Temple de Boccace, een overzicht in proza en verzen van het wisselvallig lot der vorsten, navolging van Boccaccio’s De casibus virorum et feminarum illustrium, werd ca 1463 geschreven als troost in tegenspoed voor de verdreven Engelse koningin Margaretha van Anjou. Merkwaardige portretten van Philips de Goede en Karel de Stoute zijn vervat in de Déclaration de tous les hauts faits . . . du auc Philippe de Bouigongne.

DR A. G. JONGKEES

Bibl.: De Chronique, die nog in 1524 volledig aanwezig schijnt te zijn geweest, is vóór de 19de eeuw niet gedrukt. De brokstukken, reeds bij gedeelten gepubliceerd, o.a. door J. A. Buchon in diens Coll, des chroniques franç. t.

XLII en XLIII (Paris 1827), zijn opgenomen in de uitgave van het verzamelde werk van Ch. door J. B. M. C. baron Kervyn de Lettenhove: Œuvres de G.

Ch. (8 dln, Bruxelles I863-’66; Acad. roy. de Belgique, Coll, des anc. auteurs belges). De Kroniek beslaat hierin dl I-V (1863’64), waarover de fragmenten als volgt zijn verdeeld: dl I 1419-’22 ; dl II 1430-31, 1451-53; dl III 1454-58; dl IV 1461-’62, 1463’64; dl V 1464, 1466, 1467, i467-’68, 1470. In dl VI o.a.: L’Oultré d’amour, Dit de vérité, Exposition etc. en Le Thrône azuré, een dithyrambische verheerlijking van het Franse koningshuis (1450). Le temple de Bocace, Récollection des merveilles, Les hauts faits du duc de Bourg, Livre de paix e.a. bevinden zich in dl VII.

Het laatste dl bevat o.m. gedichten en het Livre des faits de Jacques de Lalaing, dat tegenwoordig niet meer aan Ch. wordt toegeschreven.

Lit.: Kervyn de Lettenhove in: Œuvres de G. Ch. I (1863) en in: Biogr. nat. de Belg. IV (1873); G.

Doutrepont, La litt. franç. à la cour des ducs de Bourg. (Paris 1909); G. Pérouse, G. Ch., Etude sur l’hist. pol. et litt. du XVe siècle (Acad. roy. de Belg.,Lettres, Mém.in-8°,2esérieVII. 1,Bruxelles 1910);H.Guy, Hist. de la poésie franç. au XVIe siècle, I: L’Ecole des Rhétoriqueurs (Paris 1910); J. Huizinga, Uit de voorgesch. van ons nationaal besef (in: Tien Studiën, Haarlem 1926, en in Verz.

Werken II); K. Urwin, G. Ch., La vie, les œuvres (thèse, Paris 1937) ; K. Hemmer, G.

Ch., Dichter und Ratgeber seiner Fürsten, Lehrer seiner Zeit, diss. Munster (1937) ; K. Heilemann, Der Wortschatz von G. Ch. nach seiner Chronik (Leipzig-Paris 1937); L.

Hommel, Ch. (Bruxelles 1945; met bibliogr.).

< >