Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEORGE (Groot-Brittannië en Ierland)

betekenis & definitie

naam van enige koningen van GROOT-BRITTANNIË EN IERLAND.

George I

(Hannover 28 Mrt 1660 Osnabrück 10 Juni 1727), tevens keurvorst van Hannover, was de zoon van Ernst Augustus, hertog van Brunswijk-Lüneburg, later keurvorst van Hannover, en van Sophia van de Palts, een kleindochter van koning Jacobus I van Engeland. Hij huwde in 1682 met Sophia Dorothea, de dochter van George Willem van Lüneburg, waardoor hij erfgenaam werd van dit hertogdom. Hun huwelijk, waaruit George II en Sophia, de echtgenote van Frederik Willem I van Pruisen, geboren werden, was zeer ongelukkig. Toen de prinses bleek een liefdesverhouding te hebben aangeknoopt (omdat George haar geheel ontrouw was) met graaf Königsmarck, werd deze gedood( ?) en Sophia levenslang streng opgesloten (1694-1726), terwijl George zijn minnarijen openlijk voortzette, ook toen hij koning was.

In 1698 werd George als keurvorst de opvolger van zijn vader en streed in de legers van de coalitie tegen Frankrijk. Door de Act of Settlement was in 1701 de troonopvolging in Engeland en Ierland, na de dood van koningin Anna, aan de keurvorstin van Hannover, als kleindochter van Jacobus I, toegekend. Zij overleed 8 Juni 1714, en, toen weinige maanden later koningin Anna overleed, werd George, oudste zoon van Sophia, koning van Groot-Brittannië en Ierland (31 Oct. 1714 gekroond). Bij zijn regeringsaanvaarding in Engeland ontsloeg hij het Toryministerie-Oxford en bracht met Stanhope en Walpole een Whigministerie aan het bewind, aangezien de Tories (Bolingbroke) met de Stuarts heulden.

In 1715 moest dan ook een inval der „Jacobieten” worden afgeslagen. Dit versterkte George’s positie, maar ook die der Whigs, aan wie George de regering vrijwel geheel overliet (vnl. aan Townshend, Stanhope en Sunderland, later aan Walpole, die van 1722 af het bewind voerde); alleen hield hij tegen hun wil vast aan de Testact. De voornaamste gebeurtenissen uit zijn regering zijn de aanneming van de Septennial-Bill (1716, het Parlement om de 7 jaar gekozen), de speculatie in aandelen met een daarop volgende bankcrisis in 1720 (z Law, John) en de verlaging der invoerrechten op ruwe stoffen om de industrie te bevorderen. Voorts nam onder zijn bewind Engeland deel aan de Quadruple Alliantie.

Maar dit alles was het werk van zijn ministers, George zelf was er slechts op uit geld te krijgen voor zijn Duitse hovelingen en maitressen en verbleef zoveel mogelijk in Hannover; hij kende slechts gebrekkig Engels.

George II, Augustus

(Herrenhausen ioNov. 1683 Kensington 25 Oct. 1760), zoon van George I, werd in 1706 als hertog van Cambridge onder de Engelse pairs opgenomen en voerde sedert de verheffing van zijn vader tot de Britse troon de titel van prins van Wales. Hij onderging een hardvochtige behandeling van zijn vader, wiens leven hij zeer afkeurde en wie hij de behandeling van zijn moeder, terecht, heftig verweet, maar die hem bij zijn afwezigheid de regering overliet. Als officier heeft George meegestreden in de Spaanse Successieoorlog. Als vorst betekent George II even weinig als zijn vader: hij had alleen oog voor het detail en was daarin buitengewoon minutieus (hij telde zelf dagelijks zijn geld); in het godsdienstige was hij bekrompen en orthodox, in de hofhouding angstig gesteld op de etiquette.

Maar hij erkende gaarne de superioriteit van anderen, dat waren vooral Walpole(, aan wie hij de regering in de eerste jaren geheel overliet, en zijn gemalin, Carolina dochter van Johan Frederik van Anspach (huwelijk gesloten in 1705). Deze was verstandig, flink en ruim van geest, zelfs aanhangster der rationalistische denkbeelden van die dagen. Zij beheerste hem geheel, behalve in zijn persoonlijk zedelijk leven, waarin hij even losbandig was als zijn vader. Met zijn oudste zoon Frederik (gest. 1751) lag hij overhoop en vooral diens huwelijk keurde hij af.

Na de dood van de koningin (1737) en het ontslag van Walpole (1742) trad George iets zelfstandiger op, maar daarbij liet hij zich vooral leiden door de belangen van Hannover en niet van Engeland. Vandaar zijn krachtige steun aan Maria Theresia, omdat hij Hannover bedreigd achtte door Pruisens opkomst. Hij nam zelfs persoonlijk aan de strijd deel en gebruikte Engels geld en troepen voor zijn keurvorstendom. Maar hij moest spoedig ondervinden, dat de Engelse ministers aan het Parlement verantwoordelijk zijn en geen koninklijke dienaars; ten slotte moest hij zelfs de door hem zeer gehate William Pitt (tegenstander van Hannover) tot minister aanstellen, die weldra geheel zelfstandig de zaken leidde, vooral na het uitbreken van de Zevenjarige Oorlog, waarin Engeland met Pruisen verbonden was.

In 1745 werd weer een inval der Jacobieten( afgeslagen (Slag bij Culloden). Van betekenis is George nog, doordat Händel aan zijn hof dirigeerde en doordat hij de Göttinger Universiteit stichtte. Zijn oudste dochter, Anna, huwde met stadhouder Willem IV; zijn jongste Louise, met Frederik V van Denemarken; er waren voorts nog 3 zoons en 3 dochters.

George IIl, Willem Frederik

(Londen 4 Juni 1738 -29 jan 1820), zoon van Frederik en dus een kleinzoon van George II, was tot 1814 keurvorst, daarna koning van Hannover, en sinds 1760 koning van Groot-Brittannië en Ierland. Zijn moeder was Augusta, dochter van hertog Frederik II van Saksen-Gotha. Op 13 jarige leeftijd verloor hij zijn vader, en kwam onder voogdijschap van zijn moeder, die hem van alle omgang uitsloot en hem een grote afwisseling van gouverneurs gaf. De door hem gehate gouverneurs versterkten slechts zijn natuurlijke eigenzinnigheid, maakten hem koppig en fel in zijn tegenstand.

Hij was onbekwaam en weinig ontwikkeld, maar zeer ijverig en met nogal wat mensenkennis begaafd. Ook hij had een voorliefde voor het detail en voor etiquette, maar was daarbij zeer gemoedelijk en zedelijk onbesproken, zodat het koninklijk echtpaar een voorbeeld voor de society werd. Zelf waardig in zijn optreden, had hij een hoog idee van de koninklijke waardigheid en was, toen hij zijn grootvader opvolgde, voornemens de kroon weer onafhankelijk van partijen en oligarchieën te maken en weer macht te doen uitoefenen. Vandaar zijn pogen om te regeren, niet met de partijleiders, maar met persoonlijk hem toegedane ministers.

Hiervoor heeft hij hard en taai gevochten, speciaal tegen de Whigs. Het ontslag, dat hij gaf aan Pitt en aan Newcastle, maakte hem dadelijk bijzonder impopulair; men verweet de koning absolutistische neigingen, tot beperking van de regeringsinvloed der burgerij. Lord Bute (een Schot) werd minister en de vrede maakte spoedig een einde aan de Zevenjarige Oorlog. Nadien regeerde nu werkelijk de koning; hij had zijn vrienden in elke partij en wist zijn macht te handhaven; de ministers werden door hem benoemd en de ministerraad door hem zelf geleid.

Zijn voornaamste minister was lord North, die, na vele wisselingen in het kabinet, van 1770-1782 aldoor de leiding had. De Amerikaanse Vrijheidsoorlog (waarin eerst de grote meerderheid der Engelsen aan de kant van koning en ministerie stond), de nederlagen, die daarin geleden werden, de excessen in zijn eigen familie (z George IV), de makkelijkheid, waarmee de koning geld en gunsten gebruikte om parlementsleden voor zich te winnen, en zijn weinig ruime blik (in tegenstelling met Pitt) maakten echter zijn persoonlijk bewind tot een mislukking en dit moest hij (nadat het Parlement een motie, tegen hem gericht, had aangenomen) in 1782 erkennen, zoals hij dan ook ruiterlijk deed, daarbij het plan opperend afstand te doen. Dit werd niet geaccepteerd, maar George moest de regering gedurende 20 jaar overlaten aan Pitt, de jongere, die alleen daardoor al de leiding geheel van hem overnam. Toch liet de koning zich niet onbetuigd en vele malen heeft hij ingegrepen: tegen elke deelneming der Whigs (z Fox) aan de regering, tegen de Indiabill van Fox, tegen de opheffing van de Testact (en elke concessie aan het Katholieke Ierland).

Daarbij kwam, dat van 1788 af de koning leed aan aanvallen van krankzinnigheid, waardoor hij in 1811 blijvend van de regering moest worden ontheven. Telkens was het nodig een regent te benoemen en dit gaf telkens aanleiding tot twist, omdat de teleurgestelde Whigs de kroonprins daarvoor wensten, die om zijn persoon door anderen absoluut onmogelijk werd geacht. Door die ziekte echter, door zijn gemoedelijke omgang, vooral door het voorbeeldig huwelijksleven (met Charlotte van Mecklenburg, gest. 1818) en ook door de antipathie jegens de kroonprins won de koning juist in deze tijd eindelijk de populariteit, waarnaar hij gestreefd had, en vele malen kwam dit aandoenlijk tot uiting. Ten slotte voegde zijn haat tegen Frankrijk daar nog het hare aan toe.

George was weinig kunstzinnig, maar had veel gevoel voor de wetenschap en bewees dit door een begin te maken met de bibliotheek van het Brits museum. Hij had 9 zoons en 6 dochters; de dood van zijn oudste dochter in 1811 heeft bijgedragen tot verergering van zijn tragische ziekte.

George IV, Augustus Frederik

(Londen 12 Aug. 1762 Windsor 26 Juni 1830), zoon en opvolger van de voorgaande, onderscheidde zich door een voortreffelijke aanleg, maar ook door vroegtijdige neiging tot uitspattingen en verkwisting. Nadat hij in 1783 meerderjarig verklaard was, behoorde hij tot de vrienden der oppositiemannen, Burke, Sheridan en Fox. Intussen was hij een slaaf van het spel, van de wijn en van de vrouwen en trad in het geheim in het huwelijk met de schone Katholieke weduwe Fitzherbert (gest. 1837). Deze verbintenis verontrustte de koninklijke familie, mishaagde het volk en bedreigde, wegens de godsdienst van zijn gemalin, de prins zelfs met uitsluiting van de troonopvolging.

De schulden, die hij in de eerste drie jaar na zijn meerderjarigverklaring gemaakt had, bedroegen ca ½ millioen pond sterling. Het Parlement gaf hem extra ondersteuning, maar hij verkwistte steeds meer en moest daarom aan de wens van zijn vader toegeven en in het huwelijk treden met zijn nicht, prinses Carolina van Brunswijk (1795). Dat huwelijk viel echter zo ongelukkig uit, dat het in 1796, na de geboorte van prinses Charlotte, tot een vriendschappelijke scheiding kwam. Hoewel hij door zijns vaders toedoen buiten de regering werd gehouden en zelfs niet tot een hoge plaats in het leger bevorderd, werd hem in 18 ii het regentschap toevertrouwd.

Daar hij echter geen ministers nam naar de zin van zijn vrienden, maar zijn vertrouwen schonk aan Tories, zoals Castlereagh en Liverpool, haalde hij zich het ongenoegen der Whigs op de hals. Hij werd voortdurend minder populair en zijn betiteling „the first gentleman of the realm” klonk als een openlijke hoon. De ontevredenheid over de bestaande toestanden (crisis na de vrede, bestuur uitsluitend in het belang van de landadel, zware belastingen enz.) uitte zich tegen de persoon van de regent. Toen hij zich in 1817 naar het Parlement begaf om de zitting te openen, werd hij in het St Jamespark door een woedende volksmenigte aangevallen, de ruiten van zijn karos werden zelfs ingegooid.

Nadat hij 29 Jan. 1820 zijn vader was opgevolgd, bracht zijn echtscheidingsproces nog meer alle weldenkenden tegen hem. Kort daarop overleed Carolina, die zelfs bij de kroningsplechtigheid niet was toegelaten. Met de regering bemoeide ook deze George zich weinig, behalve om het Tory-ministerie nog meer conservatief te maken: hij was zeer beslist tegen kiesrechtuitbreiding (die dan ook tegengehouden werd) en tegen de emancipatie der Katholieken, waarin hij echter toe moest geven. Hij had slechts een dochter, die in 1817 overleed.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

George V, Frederik Ernst Albert

(Londen 3 Juni 1865 Sandringham, 20 Jan. 1936), koning van Engeland en keizer van Indië sinds de dood van zijn vader, Edward VII (6 Mei 1910). Hij werd in 1877 cadet bij de marine en maakte de gehele normale opleiding tot zee-officier door, deed als luitenant een reis naar de landen aan de Stille en Indische Oceaan (1880), werd commandant van verschillende oorlogsschepen en in 1903 viceadmiraal. Hij toonde steeds veel belangstelling en kennis van de marine en stuurde vaak zelf zijn jacht, waarmee hij vele prijzen won. In 1892 troonopvolger geworden door de dood van de oudste zoon van de prins van Wales, Albert Victor, hertog van Clarence, huwde hij 6 Juli 1893 met prinses Mary van Teek, die hem zes kinderen schonk.

George droeg toen de titel van hertog van York, prins van Wales. In tegenstelling met zijn vader hield hij van een solide leven en was persoonlijk zeer eenvoudig en ernstig, maar aan de kroon wilde hij door rijk ceremonieel luister bijzetten. Na zijn plechtige kroning bezocht hij officieel Ierland, Wales en Schotland en maakte een reis naar Delhi in Indië, met de koningin (1911). Als vorst gedroeg hij zich volstrekt constitutioneel, en streefde naar verzoening.

In Wereldoorlog I was hij zeer actief, bezocht fabrieken, de vloot, de fronten in Frankrijk en België, ziekenhuizen enz. Hij deed afstand van al zijn Duitse titels en noemde het vorstenhuis, in plaats van Huis Saksen-Coburg-Gotha, het Huis Windsor (1917). Dit alles en zijn vriendelijk karakter maakte hem zeer populair, zoals vooral bleek bij zijn 25-jarig regeringsjubileum. In 1922 brachten koning en koningin een bezoek aan België en in 1923 aan Italië, waar zij èn door de koning èn door de paus werden ontvangen.

George VI, tweede zoon van George V

(Sandringham 14 Dec. 1895), volgde zijn broer Edward VIII na diens korte regering op 11 Dec. 1936 op. Op 12 Mei 1937 werd hij op luisterrijke wijze gekroond in Westminster Abbey. George VI, die van 1920 af de titel hertog van York had gedragen, is in 1923 gehuwd met Elizabeth Bowles-Lyon, dochter van de graaf van Strathmore.

Het koninklijk paar heeft twee dochters, Elizabeth (geb. 1926), de troonopvolgster, en Margaret Rosé (geb. 1930).

Lit.: J. MacCarthy, A history of the four George s (2 dln, 2de dr. 1905); Hunt and Poole, The political History of England, IX en X (1909); R. Mowatt, England in the i8th century (1938); Lewis Melville, The first George in Hanover and England (2 vol., 1908); Ghance, G. I and the northem War (1909); Sir H.

M. I. Terry, A constitutional king (1927); Lord Hervey, Memoirs of the Reign of George II, ed. by R. Sedgwick, 3 dln, 1931; R.

J. Lucas, G. II and his ministers (1910); Horace Walpole, Memoirs of the Reign of George III, ed. by Lord Holland (3 dln, 1847); ed. by G. F.

Russell Barker (4 dln, 1894); L. B. Namier, The structure of Politics of the Accession of George III (2 dln, 1929). Correspondence of G.

Ill from 1760-1783 (6 dln, 19271928); Jesse, Memoirs of the reign of G. III (2 dln, 1867); L. Melville, Farmer George (2 dln, 1907); B. Willson, G.

III as man, monarch and statesman (1907); H. Butterfield, G. III, Lord North and the People (1949); Anne Hamilton, Secret history of the Court of England, George III and IV, 2 dln (1903). Lewis Melville, The first Gentleman of Europe (1906), Huish, Memoirs of G.

IV (2 dln, 1830); Grenville, Memoirs of the court of England during the regency (2 dln, 1856); Idem, Memoirs of the court of G. IV (2 dln, 1859); P. H. Fitzgerald, The life of G.

IV (2 dln, 1881); Wilkins, Mrs. Fitzherbert and George IV (1905); R. Fulford, George IV (1949). D.

C. Somervell, The reign of King George V; J. A. R.

Marriott, Modem England 1885-1939 (2de dr. 1941); J. A. Spender, Short History of these Times (1935).

< >