Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

AUGUSTUS

betekenis & definitie

vermoedelijk afgeleid van augere (betekenis dus: vermeerderaar), werd in Rome gebruikt voor goden en tempels, die de voorspoed van het volk vergrootten. Vandaar werd het een eretitel: doorluchtig, in het Grieks vertaald met Sebastos (vererenswaardige).

Op 16 Jan. 27 v. Chr. verleende de senaat het praedicaat aan Octavianus (z Augustus), nadat deze drie dagen te voren zijn buitengewone bevoegdheid had neergelegd. Nadien werd het door senaatsbesluit vrijwel aan alle keizers verleend, die het achter hun naam plaatsten. Ook mederegenten namen sinds Lucius Verus de titel wel aan. Sinds Diocletianus zijn er dikwijls twee Augusti als hoofdkeizers, daarnaast twee Caesares als bijkeizers, een maatregel door Diocletianus ingesteld tot beter bestuur van het rijk. Ter vergroting werd er sinds het einde der 3de eeuw semper of perpetuus (voortdurend) bijgevoegd.

Ook de Duitse keizers noemden zich in de middeleeuwen Semper Augustus (Eeuwig vermeerderaar van het rijk). Ook later bleef de titel in Duitsland bewaard.

< >