Oostenrijks dichter (Salzburg 3 Febr. 1887 - Krakau 4 Nov. 1914), is beroemd geworden als de grote voorloper van het expressionnisme en aangrijpend lyricus van de Ondergang.
Afkomstig uit een Protestantse familie, die tot de welgestelde burgerij behoorde en waarin zijn Slavische moeder reeds enige kunstzinnigheid gebracht had, volgde hij na enkele jaren gymnasium in zijn geboorteplaats een opleiding tot apotheker, waarvoor hij vervolgens twee jaren te Wenen studeerde.
Reeds sinds 1903 was hij literair bezig en trad in 1906/07, zonder succes, in de openbaarheid met toneelwerk. Evenals zijn vroege lyriek sluit dit nog nauw aan bij de Franse Symbolisten en Decadenten, bij Nietzsche (immoralistisch opgevat) en de Neoromantici. Er spreekt reeds grote innerlijke eenzaamheid uit, beginnende zwaarmoedigheid en een neiging tot het perverse in zijn sensuele natuur. Gebruik van narcotica (allerminst vreemd aan zijn beroepskeuze), waaraan hij na 1912 geheel verslaafd was, uitspattingen en een reeds vroeg blijkende erotische (waarschijnlijk incestueuze) binding aan zijn jongste zuster (die in zijn werk tot het einde toe een voorname rol speelt), dit alles werkte mede, zijn leven snel catastrophaal te doen eindigen.
Enkele jaren vol maatschappelijke mislukking en van wisselend letterkundig succes, die hij vnl. in Innsbruck en omgeving doorbrengt, restten hem nog. Toen stortte hij in 1914 aan het front in Galicië ineen. Wegens poging tot zelfmoord zou hij voor de krijgsraad zijn gedaagd, als hij niet plotseling in het lazaret door gebruik van een te grote dosis cocaïne overleden was.
Sinds 1912 had hij geheel zijn eigen toon gevonden: in eenvoudige, mozaïekachtige, beeldrijke gedichten met een vaak zeer vrije taal- en versvorm, meer aanduidend dan uitsprekend en waarin hij graag met kleurstellingen a la Van Gogh werkt, drukt hij zijn ondergangsvisioenen uit, waarin, naar mate zij gruwelijker samengesteld worden, tevens de belofte van verlossing in een wereld van licht des te ontroerender gloort. In 1952 werd een Oostenrijkse „Georg Trakl-Preis” voor lyriek ingesteld.
DR J. M. M. ALER
Bibl.: Nadat in 1910 enkele gedichten verschenen waren in het Wiener Journal, bracht vnl. het belangrijke, culturele tijdschrift Der Brenner sinds 1912. T’s nieuwe verzen. In 1913 verschijnt een keuze, samengesteld door Franz Werfel, bij Kurt Wolff (Leipzig), die in 1917 ook de eerste Gesamtausgabe uitgeeft. De inhoud van deze uitgave vormt dl I van de complete uitgave (III dln, 1949V, Salzburg). Deel II bevat het jeugdwerk, waaronder een belangrijk fragment van een Don Juan-treurspel (1907) en een poppenspel Blaubart (1910), terwijl dl III behalve de kleine nalatenschap interessante documentatie biedt, alsmede een vergelijkende studie over T. en Hölderlin. T. bibliogr. in Imprimatur, jg 5 (1934). Documentatie in het supplement van de T-uitgave die K. Horwitz bezorgde (1946), en in: Trakl in Zeugnissen der Freunde, ed. W. Schneditz (1950).
Lit.: E. Kossat (1939) I. Morris (in Trivium, jg. 6, 1948) en H. Singer (ibid. 9, 1951). Instructieve beschouwingen door andere dichters over T.: Rilke’s brieven uit de periode I914-’21 (1937), en F G. Jünger, Die Unvergesslichen (1928). In Critisch Proza van H. Marsman (1947) vindt men eveneens een T.-opstel.