Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEODESIE

betekenis & definitie

betekent letterlijk verdeling van landen, doch wordt gebruikt in de betekenis van aardmeetkunde. De voornaamste twee problemen van de geodesie zijn het bepalen van de vorm en de afmetingen van de aarde en het vaststellen van de ligging van punten op de aarde.

In het kader van het eerste probleem wordt onder aarde verstaan niet het physische lichaam van de aarde, doch een oppervlak, de geoïde, waarvan de vorm wordt bepaald door de richting van de zwaartekracht. In elk punt in, op, of boven de aarde heeft de zwaartekracht een bepaalde richting, die wordt genoemd de richting van de verticaal in dat punt. Deze richting is voor verschillende punten verschillend en ongeveer gericht naar het middelpunt van de aarde. Een plat vlak, dat in een punt loodrecht staat op de verticaal daarvan, is het horizontaalvlak van dat punt.

Een vlak, dat in elk van zijn punten loodrecht staat op de verticaal ter plaatse, is een gebogen vlak, dat niveauvlak wordt genoemd. Een van de oneindig vele, elkaar omsluitende niveau-vlakken, nl. dat op gemiddeld zeeniveau, is de geoïde.De geoïde is een oppervlak, dat ongeveer de vorm van het physische lichaam van de aarde heeft, doch veel minder gedetailleerd, en dat bij benadering kan worden voorgesteld door een omwentelingsellipsoïde, waarvan de korte as samenvalt of evenwijdig loopt met de draaiingsas van de aarde. Een ellipsoïde, die de geoïde zeer goed benadert is die met de volgende, door Hayford op grond van metingen in de V.S. berekende afmetingen: halve lange as = 6378 388 m, afplatting = 1 : 297,0, waaruit volgt: halve korte as = 6 356 911,946128 m. Deze ellipsoïde is op het congres van de „Union géodésique et géophysique internationale te Madrid in 1924 aangenomen als internationale ellipsoïde en voor gebruik in de geodesie aanbevolen. De vorm van de geoïde wordt bepaald door in een groot aantal punten langs indirecte weg (zwaartekrachtmeting of driehoeksmeting, gecombineerd met astronomische plaatsbepalingen) de afstanden te bepalen tussen de geoïde en de ellipsoïde.

Voor zover thans bekend zijn deze afstanden niet groter dan 150 m. Is het eerste probleem van de geodesie voornamelijk van wetenschappelijke aard, voor de techniek en het maatschappelijk leven is het tweede probleem, het bepalen van de ligging van punten op de aarde, van meer directe betekenis. De ligging van een punt wordt gegeven door drie coördinaten: de hoogte, de geografische breedte en de geografische lengte. De hoogte is de afstand van het punt tot de geoïde of een ander niveauvlak en wordt gevonden door nauwkeurige waterpassing.

De geografische coördinaten zijn sferische coördinaten van het snijpunt van de verticaal van een punt of van de loodlijn van het punt op de ellipsoïde, en een oneindig grote bol, die concentrisch is met de aarde. In het eerste geval spreekt men van geoïdische, in het tweede geval van ellipsoïdische geografische coördinaten. De verschillen tussen deze coördinaten worden genoemd: schietloodafwijking in breedte resp. in lengte; hun resultante: schietloodafwijking. De grootste tot nu toe geconstateerde schietloodafwijking is ongeveer een boogminuut.

De bepaling van geoïdische coördinaten kan geschieden door middel van astronomische plaatsbepaling, die van ellipsoïdische coördinaten door driehoeksmeting. In het laatste geval worden de punten verenigd in een driehoeksnet of -ketting, waarvan gewoonlijk de ellipsoïdische coördinaten van een driehoekspunt en het azimuth van een driehoekszijde gelijk worden gesteld aan de aldaar langs astronomische weg bepaalde geoïdische coördinaten en azimuth. Van de overige punten worden de ellipsoïdische coördinaten door berekening gevonden uit de gemeten elementen van het driehoeksnet of de driehoeksketting. Het aldus verkregen stelsel van punten wordt gebruikt als grondslag voor de bepaling van de coördinaten van meer punten door middel van secundaire, tertiaire, etc. driehoeksmeting, veelhoeksmeting en detailmeting.

Ook voor het eerste probleem, de bepaling van de vorm en de grootte van de aarde is vooral in de 17de, 18de en 19de eeuw reeds dikwijls een driehoeksnet of ketting toegepast. Door in verschillende punten van het net astronomische plaatsbepaling uit te voeren kan men door vergelijking van de geoïdische en ellipsoïdische coördinaten de schietloodafwijking in die punten berekenen en daaruit de vorm en de afmetingen van de aarde bepalen. Aangezien deze methode alleen op het land kan worden toegepast, terwijl na de onderzoekingen van Vening Meinesz zwaartekrachtmetingen ook op zee kunnen worden uitgevoerd, wordt de methode van vormbepaling van de geoïde door driehoeksmeting en astronomische plaatsbepaling meer en meer verdrongen door die uit zwaartekrachtmetingen.

PROF. R. ROELOFS

Lit.: Tijdschriften: Bulletin Géodésique (orgaan van de Assoc. géodés. van de Union géodés. et géophys. internationale). Boeken: Triangulation du Royaume des Pays-Bas (2 dln, 1903-21); Déterminations de latitude et d’azimut dans les Pays-Bas (1904); Déterminations de la longitude, de la latitude et d’un azimut à Ubagsberg, en 1893 (1905), FA. Vening Meinesz, Observations de pendule dans les Pays-Bas (1923); Idem, Gravity Expeditions at sea, vol. I (1923-1930), vol.

II (1923-1932), vol. III (1934-1939), vol. IV (1923-1938). (Public, v. d. Rijkscomm. voor Graadmeting en Waterpassing resp. de Rijkscomm. voor Geodesie); F.

R. Helmert, Die mathematischen und physikalischen Theorien der höheren Geodäsie (2 dln, 1880); A. R. Clarke, Geodesy (1880); Tardi, Traité de Géodésie (1934); W.

Schermerhorn en H. J. v. Steenis, Leerboek der Landmeetkunde (2de dr., 1946); C. F.

Baeschlin, Lehrbuch der Geodäsie (1948).

Rijkscommissie voor Geodesie

verving in 1937 de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing. Deze commissie is gesticht in 1879 op voorstel van de Koninklijke Academie van Wetenschappen ter voltooiing van de door Cohen Stuart aangevangen nauwkeurigheidswaterpassing en ter onderscheiding van Stamkart, die belast was met de uitvoering van de triangulatie van Nederland ten behoeve van de Europese graadmeting. Toen na de dood van Stamkart bleek, dat zijn werk onbruikbaar was, werd in 1885 begonnen met een geheel nieuwe driehoeksmeting, waarvan de leiding berustte bij prof. dr Ch. M. Schols en daarna bij prof. ir J.

H. Heuvelink. Dit werk is geheel uitgevoerd door de Graadmetingscommissie en met inbegrip van een secundaire driehoeksmeting voltooid in 1928; de bijhouding is opgedragen aan de in 1930 gestichte Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeksmeting.

Behalve de driehoeksmeting vallen te vermelden het zwaartekrachtsonderzoek en de astronomische waarnemingen. Het eerstgenoemde werk is aangevangen in 1906 onder leiding van prof. dr J. J. A.

Muller. De uitvoering van de metingen en berekeningen geschiedde door prof. dr ir F. A. Vening Meinesz, die het zwaartekrachtsonderzoek zowel naar de practische als naar de theoretische zijde tot grote ontwikkeling heeft gebracht.

De astronomische metingen bestonden uit breedte-, lengte- en azimuthsbepalingen in 1893 op het punt Ubagsberg, welk punt deel uitmaakt van de Nederlandse, Duitse en Belgische driehoeksnetten, en breedte- en azimuthsbepalingen in 1896-’97 op 13 punten van het primaire driehoeksnet. In 1947-1949 zijn lengtebepalingen verricht op de punten Leeuwarden, Ameland en Zierikzee door de Bijhoudingsdienst van de Rijksdriehoeksmeting, geadviseerd door de Rijkscommissie voor Geodesie.

De uitvoering van de waterpassing is opgedragen aan de Rijkswaterstaat, doch bij de uitvoering wordt de Commissie als adviescollege betrokken. Langzamerhand heeft de Commissie zich ontwikkeld tot een algemeen adviserend college der regering in zake geodetische vraagstukken. Een belangrijke taak is ook de vertegenwoordiging van Nederland in de internationale organisatie, die op geodetisch gebied reeds veel ouder is dan voor vele andere takken van wetenschap. Tot 1886 was deze organisatie belichaamd in de zgn.

Europese Graadmeting; van 1886-1914 heette dit orgaan de Internationale Aardmeting. Na de oorlog werd de Union Géodésique et Géophysique gesticht onder de auspiciën van de Conseil International de Recherches. In 1923 trad Nederland door de Graadmetingscommissie toe tot de geodetische sectie van deze Union. In 1928 trad Nederland toe tot de Union in haar geheel en werd de Nationale Raad voor Geodesie en Geophysica gevormd als vertegenwoordigend lichaam van Nederland.

Lit.: Jaarverslagen van de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing, Verschillende uitgaven der Commissie. J. J. A.

Muller, De Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing 1879-1928 (De Ingenieur, 1929, nr 7).

< >