bij natuurvolken zijn verenigingen, die zich tegenover de buitenstaanders met een waas van geheimzinnigheid omgeven. Op het verraden van wat er in de bijeenkomsten geschiedt, staan zware straffen, niet zelden de doodstraf.
Soms hebben de geheimen weinig om het lijf en dan is de grens met de niet-geheime bonden, die ook bij natuurvolken voorkomen, zeer wazig.De binding in verwantschapsgroepen, die een wezenlijk kenmerk is van primitieve volken, wordt door ’t genootschapswezen, dat onafhankelijk is van deze binding, doorkruist. Het zijn bijna altijd de mannen, die zich verenigen en zij beogen er o.a. mee, de tegenstelling tot de vrouwen tot uitdrukking te brengen en de overheersende positie van de man te bevestigen. Als een soort reactie hiertegen zijn er hier en daar vrouwen-verenigingen gesticht en een enkele maal komen ook gemengde verenigingen voor. Overigens variëren de doeleinden van de verenigingen zeer, zoals uit onderstaande beschrijving zal blijken.
Over het ontstaan van de genootschappen is door volkenkundigen van de vorige generatie veel geschreven. H. Schurtz ziet in het mannenhuis, dat bij vele natuurvolken het verzamelpunt van de mannen en tegelijk de slaapgelegenheid voor de jongens en ongehuwde jonge mannen vormt, de oorsprong der verenigingen. De verdeling van de bevolking in leeftijdsklassen doet volgens Schurtz hierbij mee.
W. H. R. Rivers, die zich speciaal heeft beziggehouden met de Melanesische genootschappen, voor welker ontstaan hij het door hem onderstelde samentreffen van twee volken met verschillende cultuur oorzakelijk acht, verdedigt, dat overneming en nabootsing hebben geleid tot de oprichting van genootschappen elders.
Zo meent hij, dat de Westafrikaanse verenigingen haar oorsprong in Melanesië vonden. De latere ethnologen hebben, meer dan voor het ontstaan, aandacht voor de functie der verenigingen en voor het verband er van met andere maatschappelijke verschijnselen.
Een eigenschap van vele genootschappen, geheime en niet-geheime, is de verdeling van de leden in rangen, wat inderdaad samenhang met de leeftijdsklassen suggereert. Zowel de intrede in een genootschap als die in een hogere rang eist meestal een betaling, die vooral in de hoogste rangen tot een aanzienlijk bedrag kan stijgen. Maar, eenmaal lid van zo’n hoge rang, ontvangt de betrokkene zijn deel van de betalingen die binnenkomen, zodat het lidmaatschap een bron van inkomsten wordt. Nog belangrijker is het aanzien, dat men er door verwerft.
In Melanesië onderscheidt men naast de geheime genootschappen clubs, die evenals de eerste rangen kennen, maar die niet, zoals de eerste, gekenmerkt zijn door mysteriën, welke voor vrouwen en oningewijden verborgen moeten blijven. Terwijl het aantal genootschappen op eenzelfde eilandengroep groot is, bestaat er toch veel overeenkomst in heel Melanesië. Een kleed met masker, meest in de vorm van een hoed, vermommen de leden, als ze naar buiten komen. Voor de oningewijden zijn het dodenzielen of andere geesten.
Wie van geen enkel genootschap lid is, wordt niet voor vol aangezien. Aan de novieten wordt geopenbaard, dat de geesten vermomde leden zijn en geleerd, hoe ze een masker moeten maken. De algemene naam voor de genootschappen is tamate. De tamate liwoa is het meest verbreid, maar de meeste mannen zijn lid van 4 of 5 genootschappen.
Ze waren onmisbaar, omdat het gezag van de hoofden gering was; de tamates zorgden voor de orde. In de nabijheid van elk groot dorp staat het clubhuis, de salagoro. De candidaat voor het lidmaatschap moet een varken betalen en later nog enige betalingen doen. Bij een gewaardeerd genootschap moet hij enige maanden afgezonderd blijven en als hij daarna een bezoek aan zijn familie heeft gebracht, nog een even lange tijd diensten verrichten voor de oudere leden in de salagoro.
Gestreng werd gewaakt over de afzondering der novieten. Codrington maakte nog mee, dat een meisje, dat bij ongeluk een noviet zag, vluchtte, maar ingehaald en levend begraven werd. Tegenover zulke uitwassen stond, dat misdaden of zelfs pogingen er toe, door de tamate gestraft werden. Tegenwoordig is het genootschapswezen in Melanesië sterk in verval.
Op Nw.-Brittannië en omgeving heeft de Duk-Duk grote bekendheid verworven. De terreur, die op vrouwen van niet-leden uitgeoefend wordt, is niet gering.
De genootschappen in Polynesië vertonen wel enige verwantschap met die in Melanesië, maar er zijn ook aanzienlijke verschillen. Het meest heeft de aandacht getrokken het Areoi genootschap. Het telde verscheidene rangen en de kosten van toelating tot de hoogste waren zo excessief, dat alleen hoofden en welgestelden ze konden bereiken. De opklimming ging zeer plechtig in zijn werk: men werd gezalfd met heilige olie en er werden voortdurend goden aangeroepen.
De leden genoten uitzonderlijke privileges en waren tot zekere graad onschendbaar. Speciaal de laagste rang moest zorgen voor dans, spel, toneel, spiegelgevechten en zangen. Deze lieden vormden een reizend kunstgezelschap.
Wie in ’t genootschap opgenomen wilde worden, moest tonen, dat hij door de god Oro bezeten was. Hij rende bijv. het huis binnen, waarin toneelspelers en dansers aanwezig waren en nam in vervoering aan de dans deel. Bij inwijding moest de noviet beloven zijn kinderen, of ten minste zijn kinderen die nog geboren zouden worden, om te brengen. Ook vrouwen konden lid worden van de laagste rang.
De kindermoord en de sexuele ongebondenheid zijn de voornaamste oorzaken, waarom de zending het Areoi-genootschap zo sterk bestreden heeft.
In West-Afrika waren en zijn de genootschappen zo veelvuldig, dat een overzicht in kort bestek onmogelijk is. Butt-Thompson geeft een indeling van niet minder dan 150 verenigingen.
1. De mystische en religieuze, die hij met soortgelijke uit de klassieke Oudheid en met de Vrijmetselaars in onze tijd vergelijkt.
2. De democratische en patriottische, o.a. coöperatieve, dans-, spel- en sportclubs, politieke verenigingen, gilden en oorlogsclubs. Sommige zijn door Europese ideeën beïnvloed, wat blijkt uit namen als Patriotten, Waarheid, Volksvrienden, Rechten van de Mens, Jong Afrika.
3 Criminele verenigingen, te vergelijken met de Siciliaanse Mafia, de Ku-Klux Klan e.d.
De oude genootschappen doorstonden de Christelijke invloeden, al namen ze wel wat van het nieuwe over. In vele districten bezaten ze grote macht. Lidmaatschap betekende veiligheid. Wie het teken van een genootschap op zijn woning plaatste, had weinig te duchten.
Verschillende genootschappen zijn intertribaal, bijv. de Poro of Poerrah in Sierra Leone, de Egbo in Nigerië, de Nkimba in Kongo. Elk van de 5 verbonden stammen in S. Leone heeft zijn Poerrah bond. De mannen boven de 50 jaar van alle te zamen vormen de Grote Poerrah.
Om lid te worden, moet een man maanden in een heilig woud doorbrengen, waar gemaskerden hem zijn voedsel brengen. Zijn moed wordt beproefd, waarbij wel van gebonden luipaarden en leeuwen gebruik gemaakt wordt. Wie geheimen verraadt, wordt ter dood gebracht. De Poerrah onderzoekt en straft misdaden; strijd tussen machtige families legt hij bij.
Als er oorlog tussen stammen uitbreekt, grijpt de Grote Poerrah in. De schuldig bevonden stam wordt 4 dagen lang geplunderd. Plundering is ook de straf voor families, die neiging tonen tot machtsusurpatie.
De Egbo is vrij recent van oorsprong. Een van zijn functies is onwillige schuldenaars tot betaling te dwingen. Ook de politiedienst behoort er toe. Wie recht zoekt, behoeft slechts de borst van een Egbo-lid aan te raken.
Als na onderzoek de aangeklaagde schuldig bevonden wordt, haalt de Egbo zijn huis omver.
De criminele verenigingen komen in vele streken van W.-Afrika voor. De meest gewone manier om de mensen schrik aan te jagen is, slachtoffers te maken doordat een lid zich als luipaard vermomt en iemand aanvalt met de ijzeren klauwen, die aan de poot-uiteinden van het luipaardvel bevestigd zijn. Kannibalisme met magische doeleinden is dikwijls de aanleiding tot dit bedrijf. Geheime genootschappen van tovenaars maken zich er schuldig aan, evenals aan andere, bijna ongelofelijke wreedheden.
Het optreden van de Europese regeringen er tegen is lang niet altijd voldoende.
Maskers worden in tal van geheime genootschappen gebruikt, evenals ’t snorhout. Als bij de Yoruba het snorhout gezwaaid wordt, moeten alle vrouwen in huis. Maar de vrouwen weten zich ook te roeren. Bij de Mpangwe bestaat een vrouwengenootschap, dat bescherming tegen harde behandeling door de mannen ten doel heeft.
Elders straffen de vrouwen huwelijksovertreders af.
In N.-Amerika vindt men veel medicijngenootschappen o.a. de Midewiwin van de Ojibway. De Midewiwin had 4 graden. Nieuw lid wordt, wie door een lid genezen is. De hoge rangen gaven veel invloed.
De Irokezen hadden het Valse-gezichtengenootschap (gemaskerden). De gemaskerden stelden boze geesten voor, die ziekten konden brengen en het genootschap zorgde voor de genezing.
Een andere categorie vormden de militaire genootschappen, bijv. de Vossen bij de Kraaien-Indianen. De oude leden wezen jonge lieden aan, die de vijand moesten bestrijden. Bij dezelfde Indianen bestond het Tabaksgenootschap. De lieden, die op bovennatuurlijke wijze een visioen kregen over de tabaksplant, vormden te zamen het genootschap.
Het visioen was typisch in het Amerikaans genootschapswezen. Om er een te krijgen, zonderde men zich af, vastte dagen achtereen en, als dit niet hielp, sneed men zichzelf een vingerlid af. Dan volgde het visioen meestal; zo niet, dan gaf men ’t streven naar ’t lidmaatschap op. De aanvaarding van een nieuw lid had dikwijls de vorm van adoptie.
PROF. DR J. J. FAHRENFORT
Lit.:
Algemeen: H. Schurtz, Altersklassen und Männerbünde (Berlin 1902); H. Webster, Primitive secret societies (New York 1908); E. Meerum Terwogt, Prim. geheime genootschappen als sociaal verschijnsel, diss.
Amsterdam (i945)
Afrika: L. Frobenius, Die Masken und Geheimbünde Afrikas (in Abh. der Kaiserlichen Leop.-Carol. deutschen Akademie der Naturforscher 1899); F. W. Butt-Thompson, West-African Secret Societies (London 1929) ; E. de Jonghe, Les sociétés secrètes en Afrique (Semaine d’ethnologie religieuse me Session 1922).
Melanesië: R. H. Cod ring ton, The Melanesians (Oxford 18g 1 ); W. H.
R. Rivers, History of Melanesian Society (Cambridge 1914); R. Parkinson, Dreissig Jahre in der Südsee (Stuttgart 1907);
Polynesië: W. E. Mühlmann, Die Geheime Gesellschaft der Areoi, diss. Berlin (1932); Rob.
W. Williamson, Religion and Social Organisation of Central Polynesia (Cambridge 1937).
Amerika: Handbook of American Indians, Bull. 30 Bur. of Am. Ethnology (Washington 1906-1910), waarin lit.-opgave; Franz Boas, Social Org. and Secret Societies of the Kwakiutl Indians (Rep. U. S.
National Museum 1895-97); R. H. Lowie, The tobacco society of the Crow Indians (Anthrop. Papers of the Am.
Mus. of Nat. History, tome XXI, 1924).